Wenen
Er is een tijd om te wenen en een tijd om te lachen, zegt de Prediker. Dat zijn wisselingen die God in Zijn voorzienigheid in de wereld heeft besloten. Nooit gaat het met Gods kerk en volk zo kwalijk, of er is ook wel oorzaak tot blijdschap. En omgekeerd: het gaat goed, of daar is ook wel oorzaak van droefheid.Er is wijsheid voor nodig om hierin rechte maat te houden. Men moet niet blij zijn als God roept tot weeklacht en tot zak en as. Men moet ook niet droevig zijn als God dagen van vreugde en blijdschap geeft.
Zoals het geldt voor ons, moet het ook gelden voor onze naaste. En daartoe strekt deze tekst: „Weent met de wenenden.”
Niet ieder geween is te prijzen en al het wenen is nog niet goed. Er zijn tranen van wanhoop. Zie maar bij Judas de verrader. Maar de tranen van de verdoemen in de hel. Er zijn tranen van bedrog en zogenaamde krokodillentranen. Tranen die Israël weende bij het murmureren tegen God.
Dat zijn allemaal vleselijke tranen. Maar er zijn ook goede tranen, namelijk tranen van hartelijk berouw en leedwezen die bijvoorbeeld de boetvaardige zondares stortte. Er zijn ook tranen van heilige gebeden en tranen van lijden die iemand weent over zijn ellende, of wanneer een geliefde is gestorven. Dan, zegt de apostel, wenen zij als niet wenende.
Johannes Visscherus, pred. te Amsterdam (Al de werken, 1664)