Economisme
Acta Politica (40e jaargang no. 4) bevat een bijdrage van Jos de Beus, hoogleraar politicologie aan de Universiteit van Amsterdam, en Jeannette Mak over Europa. De economie was vanouds het hart van de Europese integratie, zo constateren zij. Thans staan echter niet-economische issues als de Europese grondwet, de toetreding van Turkije en de bestrijding van het terrorisme centraal.
Zowel de nationale als de Europese elites hebben altijd economische motieven gebruikt om de voortgaande Europese integratie te legitimeren. Met dit economisme zal men er echter niet in slagen het euroscepticisme succesvol te bestrijden en Europa in positieve zin een plaats te geven in de openbare mening. Dat is echter wel nodig om in de toekomst zaken als belastingpolitiek, strafrecht en buitenlands beleid op Europees niveau te kunnen behandelen.De invoering van de euro in Nederland is volgens De Beus en Mak een duidelijk voorbeeld van dit economisme. Dat de euro verlies van soevereiniteit en identiteit met zich mee zou brengen, kwam niet aan de orde. Daarentegen werden de voordelen van de euro voor handel en toerisme beklemtoond. Dat gold zowel voor de politici als de media.
In andere landen kan een dergelijke strategie niet worden toegepast. Zo speelt in het Verenigd Koninkrijk de soevereiniteitskwestie wel en zijn de media en de vakbonden eurosceptisch ingesteld.
Trouwens ook in Nederland is deze strategie uitgewerkt. Mede door Fortuyn is Europa een politiek strijdpunt geworden. Bovendien heeft de euro in de ogen van de bevolking de daarmee verbonden beloften niet waargemaakt.
Europa moet in het nationale publieke debat een belangrijke plaats krijgen. Alleen op die manier kan volgens de auteurs de kloof tussen de EU-autoriteiten in Brussel en het bewustzijn van de doorsnee burger gedicht worden.
Dat is een terechte conclusie. Maar daarbij moeten we wel bedenken dat de uitkomst van dat debat over Europa wel eens anders kan zijn dan waar men in Brussel altijd van uitgegaan is.
Christen Democratische Verkenningen (winter 2005) is gewijd aan de verhouding met de Antillen en Aruba. Oud-minister Hirsch Ballin beklemtoont in zijn bijdrage dat het uit 1954 daterende Statuut te lang ongewijzigd is gebleven. Destijds lag de nadruk sterk op de autonomie van de Antillen (en Suriname). Thans is het van belang om de relatie van Nederland met de Caraïbische eilanden te intensiveren.
„Elke vergelijking van welvaart en welzijn van de eilanden in het Caribische gebied laat zien dat die eilanden die een constitutionele relatie hebben met een groter land overzee, veel meer floreren dan de onafhankelijke eilandstaten.” In plaats van independence als hoogste ideaal gaat het thans om interdependence.
Doordat Nederland steeds meer in Europa integreert en de Antillen daarbuiten blijven, erodeert de koninkrijksband. Een bijzondere vorm van aansluiting van de Antillen bij de EU (net als bijvoorbeeld Guadeloupe en Madeira) zou daarom volgens de oud-minister wenselijk zijn.
In hoeverre een nauwere betrokkenheid bij de EU een oplossing biedt voor de acute economische en sociale problematiek van Curaçao, wordt door Hirsch Ballin niet uitgewerkt.
In Wapenveld (55e jaargang no. 6) schrijft Eelco van den Dool, docent aan de Christelijke Hogeschool Ede, over de heilloze weg van het leiderschap. Op basis van effectiviteitsargumenten zijn leiderschap en hiërarchie al ter discussie te stellen. De vraag wat geeft jou het recht om mij leiding te geven stelt de zaak van het leiderschap echter op een meer fundamentele wijze aan de orde.
Als christen is de auteur geïnteresseerd in wat de Bijbel mogelijk te zeggen heeft over dit thema. Daarbij wil hij echter zijn uitgangspunt niet nemen in de verhalen over bekende Bijbelse leiders als Mozes, David of Salomo. Belangrijker zijn voor hem de Bijbelse hoofdlijnen die ten aanzien van dit onderwerp relevant zijn. Als zodanig beschouwt hij de principiële gelijkwaardigheid van mensen, het gegeven dat hiërarchie het leven verarmt en het kwaad in de wereld.
De principiële keuze van de Bijbel voor gelijkwaardigheid (waarbij God voorliefde lijkt te hebben voor ondergeschikten en verliezers, vrouwen en arbeiders) botst frontaal met het principe van de ongelijkwaardige gezagsverhouding waarop onze organisaties zijn gebaseerd. Gezagsrelaties doen immers op allerlei wijze een aanslag op de gelijkwaardigheid tussen leidinggevende en leidingontvangende. Ook de open relatie tussen Jezus en zijn discipelen zet voor Van den Dool een streep door de fenomenen leiderschap en hiërarchie.
Voor zover leiderschap werkelijk nodig is, zo concludeert de auteur, is dat alleen legitiem wanneer het de gelijkwaardigheid van mensen niet aantast. Dat vereist vrije, periodieke verkiezingen van leidinggevenden. Wie deze benadering van organisatie en leiderschap als te idealistisch wegwuift, ontkracht het Evangelie.
Echt nieuw zijn deze gedachten niet. Het verrassende is wel, dat terwijl je voorheen dergelijke benaderingen tegenkwam in links-socialistische kring en eerder bij de vrijzinnigheid dan bij de orthodoxie, dit nu wordt verwoord door een docent van de CHE. Een onderwijsinstelling die destijds is opgericht uit verzet tegen de progressieve, maatschappijkritische stroming.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur RD