„Postmodernisme, het zit in de lucht”
VEEN - „In de jaren zestig had je strakke woningbouw, gedicteerde mode, grote aversie tegen het Evangelie en lagen de kaders van kerkelijke jongeren vast. In onze tijd zie je dat ook in hoogbouw geen woning meer gelijk is, de mode niets meer voorschrijft, het Evangelie weer mag en onze jongeren leven in een wereld van praiseliederen én niet-ritmisch gezongen psalmen van 1773.”
Met vier praktijkvoorbeelden schetste ds. H. Russcher donderdag hoe het postmodernisme in onze tijd tot uiting komt. Postmodernisme is volgens hem het beste te omschrijven als een levensgevoel, iets dat in de lucht zit en dat we allemaal ondergaan.De Barneveldse predikant was een van de sprekers op een ontmoetingsdag in Veen, belegd door de Bond van Hervormde Vrouwenverenigingen op gereformeerde grondslag. De bijeenkomst was de derde in een reeks regionale bijeenkomsten die de bond in het land organiseert over het thema postmodernisme.
Volgens ds. Russcher heeft ook in de kerk de ervaring vaak voorrang boven openbaring. „De belangrijkste vraag is niet of het in de Bijbel staat, maar of ik er wat mee kan. Natuurlijk doet in het geloofsleven de ervaring helemaal mee, maar er is een groot verschil tussen geloofservaring en ervaringsgeloof. Ervaringsgeloof betekent dat de Bijbel niet het eerste en het laatste woord heeft, maar onze menselijke ervaring.”
De predikant gaf een voorbeeld. „Een meelevend stel geeft aan dat ze het bed delen hoewel ze nog niet getrouwd zijn. Wanneer je er als predikant dan op wijst dat het een Bijbelse zaak is dat seksualiteit alleen binnen het huwelijk een plaats heeft, kun je de reactie krijgen: „We hebben er samen voor gebeden en we hebben er een goed gevoel bij.”
Toch zijn al deze postmoderne uitingen niet nieuw, aldus ds. Russcher. „Pilatus zei het al: „Wat is waarheid?” en de wijsgeren op de Areópagus wilden ook wel eens weten wat die Paulus te vertellen had. Ook in het postmoderne tijdperk geldt: „Gij geheel anders.” Alle gedachten, ook de postmoderne gedachten, moeten gevangen worden en leiden tot de gehoorzaamheid van Christus.”
Garagekinderen
P. Schalk, directeur van de reformatorische vakorganisatie RMU, hekelde het feit dat de overheid iedereen als zelfstandige economische eenheid beschouwt. Iedereen moet zich maximaal kunnen ontplooien, is de gedachte.
De RMU-voorman verwees naar een in 1996 verschenen nota over een betere verdeling tussen arbeid en zorg. Praktisch heeft dit geresulteerd in een dwangmatige keuze voor kinderopvang, zo zei hij. Werkgevers moeten een deel van de loonsom -geld dat eigenlijk voor alle werknemers is bedoeld- besteden aan kinderopvang. „De maatschappij staat daar zo voor open, dat een idee van VVD-leider Van Aartsen om scholen te verplichten kinderopvang te bieden, gemakkelijk wordt omarmd.”
Ondertussen worden de gevolgen voor de kinderen weggeredeneerd, aldus Schalk. „Toen uit een enquête bleek dat kinderen het liefst thuis worden opgevangen, was de onbegrijpelijke conclusie: „Dan moeten we de opvang dicht bij huis regelen.” Je hebt tegenwoordig niet alleen ”sleutelkinderen” maar ook al ”garagekinderen”. Dat zijn kinderen die buiten schooltijd in de garage vertoeven, want het huis moet schoon blijven.”
Uit een artikel in Elsevier over het gezin blijkt dat er anno 2006 maar liefst vijftien soorten gezinnen zijn. Naast het traditionele gezin zijn er gezinnen bestaande uit kinderen van zowel de vader als de moeder en dan ook nog uit eerdere relaties van beide zijden; gezinnen met twee vaders, een biologische en een zorgvader; of met twee moeders, waar dus de biologische vader ontbreekt. „En dat alles wordt in onze maatschappij als hoogst normaal beschouwd.”
Het is goed om deze feiten onder ogen te zien, zei de RMU-voorman. „Het is in een aantal gevallen noodzakelijk om van kinderopvang gebruik te maken. Beperkt gebruik kan probleemloos zijn. De belangrijke vraag is echter: vanuit welke intentie gebruiken we kinderopvang?”