„Hard feit nodig voor aanklacht”
DEN HAAG - Door een ontevreden werknemer beticht worden van seksuele intimidatie en dan zelf moeten bewijzen dat je onschuldig bent. Een spookbeeld voor werkgevers. Toch wil het kabinet de wet in die zin wijzigen. VVD-Kamerlid Van Egerschot: „Ik ben daar zeer huiverig voor.”
Bijna de helft van alle vrouwelijke werknemers heeft met onwenselijke seksuele toenaderingen te maken gehad, bleek enkele jaren geleden uit Europees onderzoek. Omdat sommige EU-lidstaten weinig werk maken van dat probleem, heeft de Europese Commissie een richtlijn uitgevaardigd. De Tweede Kamer debatteert morgen met minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de verwerking van de EU-richtlijn in de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en het Burgerlijk Wetboek.De richtlijn komt er op neer dat beschuldigden van seksuele intimidatie op de werkvloer moeten bewijzen dat de klacht tegen hen niet juist is. De bewijslast „verschuift”, in de woorden van minister De Geus, van beschuldiger naar beschuldigde. In het strafrecht is het normaal gesproken precies andersom. Daar moet degene die iemand beschuldigt, bewijzen dat de aantijgingen waar zijn. Omdat Nederland verplicht is Europese richtlijnen in eigen wetgeving om te zetten, ontkomt ons land volgens de minister niet aan invoering van de omgekeerde bewijslast bij seksuele intimidatie.
VVD-Kamerlid Van Egerschot waagt dat te betwijfelen. Net als werkgeversorganisatie VNO-NCW denkt ze dat het helemaal niet nodig is de omgekeerde bewijslast in te voeren. „Zoiets mag alleen als daar heel zwaarwegende redenen voor zijn. Die ken ik nog niet.” De VVD’er wil morgen van minister De Geus horen waarom de EU-richtlijn voorschrijft de bewijslast te verschuiven van beschuldiger naar beschuldigde. Als hij dat niet kan aantonen, overweegt ze een wetswijziging in te dienen om de invoering van de omgekeerde bewijslast bij seksuele intimidatie te voorkomen.
Hoe groot acht u de kans dat u een Kamermeerderheid achter uw amendement krijgt?
„Ik wacht eerst de uitleg van de minister af of die omkering inderdaad verplicht wordt gesteld door de richtlijn. Als dat zo is, heeft het weinig zin om een wetswijziging in te dienen. EU-richtlijnen moeten we namelijk onverkort overnemen. Als omkering van de bewijslast niet verplicht is, denk ik wel voldoende steun in de Kamer te kunnen krijgen voor mijn amendement.”
Waarom bent u eigenlijk tegen die omkering?
„Je onschuld bewijzen is veel moeilijker dan schuld bewijzen. Als een werkgever of een werknemer wordt beschuldigd van seksuele intimidatie, is hij gebrandmerkt als verdachte totdat hij zelf zijn onschuld kan bewijzen. Dat tast zijn positie op de werkvloer aan. En vergeet ook de gevolgen voor zijn privésituatie niet.”
De beschuldiger moet zijn aanklacht wel voldoende kunnen motiveren en met feiten komen. De rechter oordeelt daar dan over. Een ongefundeerde beschuldiging is dus onvoldoende.
„Dat is zo, maar de minister legt niet uit wat hij onder die feiten verstaat. De beschuldiger kan ieder argument gebruiken om zijn werkgever of collega te beschuldigen. De minister laat aan de rechter over om te bepalen of de aangedragen feiten overtuigend zijn. Ik ben daar zeer huiverig voor. Ik heb hierover met verschillende juristen gesproken en die zijn het met me eens. Ik wil een lijst met harde feiten op grond waarvan iemand kan worden beschuldigd van seksuele intimidatie.”
U spreekt toch liever over ”ongewenste” seksuele intimidatie?
„Inderdaad. Dat is overigens in overeenstemming met de EU-richtlijn. Ik heb een amendement ingediend om het woord ongewenst toe te voegen. Als we dat woord weglaten uit de wet, zouden we géwenste seksuele gedragingen in bedrijven ook verbieden. Dat zou betekenen dat wij als wetgever relaties op de werkvloer verbieden. Het is niet aan de politiek om dat te bepalen.”