Zeeuwse armen van het kastje naar de muur
’S-HEER HENDRIKSKINDEREN - De huidige discussie over armoede in Nederland is niet nieuw. In de negentiende eeuw deed zich eveneens een debat over armenzorg voor. Toen werden armen van het kastje naar de muur gestuurd, stelt dr. A. L. Kort. Hij ziet opvallende overeenkomsten met deze tijd.
„Je staat er versteld van hoe weinig mensen leren van de geschiedenis”, zegt de Zeeuwse historicus. De terminologie waarin overheden zich uitdrukken is volgens hem veranderd, maar de zaak blijft hetzelfde. De afgelopen jaren blijken duizenden gezinnen in Nederland aangewezen te zijn op initiatieven als de Voedselbank. Bij de overheid kunnen ze onvoldoende terecht. „Dat was vroeger niet anders.”Kort promoveerde in 2001 op het onderwerp armoede en armenzorg in Zuid-Beveland en publiceert geregeld over dit thema. Zo verscheen onlangs een bijdrage van zijn hand in de jubileumuitgave ”Goes 600 jaar stad”.
Volgens de historicus was armenzorg in de negentiende eeuw vooral een lokale aangelegenheid. De geboortegemeente was financieel verantwoordelijk voor personen die niet in hun levensonderhoud konden voorzien. Als iemand was verhuisd, declareerde de gemeente de kosten maar al te graag bij de geboorteplaats. Kon de geboorteplaats echter aantonen dat iemand voor een aantal achtereenvolgende jaren in een andere plaats had gewoond, dan was die gemeente vervolgens weer verantwoordelijk.
Zo kon het gebeuren dat een straatarm gezin vanuit Kortgene gedwongen werd te verhuizen naar de plaats waar het vandaan kwam, ’s-Heer Hendrikskinderen. Kortgene betaalde de reiskosten. De volgende dag werd het gezin echter alweer teruggestuurd.
Armenbesturen van gemeenten probeerden de verantwoordelijkheid voor armlastigen af te schuiven en namen niet altijd verantwoordelijkheid voor de onderhoudskosten. Ook stelden gemeenten kerken verantwoordelijk voor armenzorg en andersom. Kerken waren namelijk allereerst verantwoordelijk voor hun leden. Als zij konden aantonen dat ze niet bij machte waren noodlijdenden te helpen of dat leden zich hadden aangesloten bij een andere kerk, moest het armenbestuur of de andere kerkelijke gemeente bijspringen.
Het afschuiven van verantwoordelijkheden gebeurt nog steeds, vindt Kort. „In de negentiende eeuw gebeurde het tussen gemeenten, in deze tijd ook wel tussen staten. Asielzoekers worden soms over de grens gezet om van het probleem af te zijn.”
Met het afbreken van de verzorgingsstaat moeten volgens Kort bovendien kerken en burgerinitiatieven het gat in het sociale vangnet opvullen.
De discussie over wat armoede was en wat de oorzaken waren, werd ook in de negentiende eeuw gevoerd, weet Kort. Men was erg kritisch op het gedrag en de levenswijze van armlastigen, voordat men overging tot een uitkering, de zogenaamde bedeling. „Als oorzaken werd vaak onverantwoord gedrag zoals het vormen van grote gezinnen, onbezonnen huwelijken en een te hoog bestedingspatroon aangewezen.”
Het armenbestuur hield de bedeelden goed in de gaten. „Men verrichte onverwachte bezoeken. In de verslagen daarvan lees je dat het aantreffen van een vrouw die hemden streek het gezin op een extra beloning kwam te staan.”
Ook is bekend dat een veldwachter anoniem tussen de armen woonde om hun leefwijze te bespieden.
De historicus zegt zelf niet meer uit te geven dan er binnenkomt, „maar dat zal zijn omdat ik een zunige Zeeuw ben. Er zijn mensen in mijn omgeving die met een aow’tje van 700 euro rond moeten komen, nauwelijks genoeg om de huur van te betalen.”
In het sterk vergrijsde Zeeland is volgens hem ook veel stille armoede, omdat met name ouderen zich schamen om overheidssteun te ontvangen. „Staatssteun beschouwt men, in tegenstelling tot de jongere generatie, nog als een gunst in plaats van als iets waar je recht op hebt.”
Kort vindt het belangrijk dat armoede uit de anonimiteit wordt gehaald. „Als de anonimiteit afneemt is een deel van de problematiek opgelost.”