Uit de diepten
De godzaligen roepen met David uit de diepten God aan. Zoals Jona riep uit de buik van de vis. Ja, ze lopen ook tot Hem als God hen verwond heeft, om geheeld te worden. „…Hij heeft verscheurd en Hij zal ons genezen." Hosea 6:1.De verworpenen in de hel wenen, doch het is geen goddelijke droefheid, omdat ze tot God niet kunnen roepen. Luther zegt: „De hel was geen hel, indien daar het minste smeken tot God kon gehoord worden." Wanhoop stopt de mond van de verworpenen, dat ze niet één woord tot God kunnen spreken in deze verlating. Maar de godzalige klaagt tot God, gelijk Jona in de buik van de walvis tot God klaagt: „Gij hebt mij weggeworpen." Terwijl de verworpene zou zeggen: „Hij heeft mij weggeworpen."
De goddelozen murmureren en zijn gelijk kaf, dat, wanneer het geschud wordt, in het gezicht van de wanner vliegt. De godzaligen zijn daarentegen gelijk het graan, dat voor de voeten van de wanner op de grond valt. Zoals David bad hij om genade voor zijn verwond geweten, dat hem de grootheid van zijn zonden tegenwierp. Maar het geloof stelt daartegen de grootheid van Gods barmhartigheden. Zo zegt het geloof : „Was mij wel." Als wil hij zeggen: Er is geen vlek zo diep, of U kunt hem schoonwassen. Zo trok het geloof David uit de modder.
Daniël Dyke, predikant te Essex
(De bekering, 1626)