Tegenspoeden
Voor Gods kinderen is de hemel soms zo bewolkt dat er geen gebed door kan. Zij ontmoeten allerlei stormen op de weg. Het wordt van rondom zo duister dat ze nergens opening vinden. Zij bezwijken soms op de weg en hebben met vreselijke ongestalten te worstelen. Totdat eindelijk het licht weer begint op te gaan in die zwarte duisternis. Zo komt er weer blijdschap na smart.
Er komen soms wegen van bestrijding en verzoeking tot de zonden, wanneer allerlei verzoekers als moordenaars op de weg worden losgelaten en voor een tijd veld winnen. Een andere keer worden netten en strikken gespannen waar zij eer ze het weten in gevangen worden. Dan weer vallen ze in een kuil die voor hen in het donker gegraven wordt en worden ze door zielsmoordenaars uitgestroopt.Wat een kastijdingen gevoelen zij, wanneer zij om hun dwaasheid, ondankbaarheid en murmureringen met het oude volk getuchtigd worden. Hoe zijn hun afgoden hen tot een aanstoot en strik op de weg. O, wat een struikelblokken en hinderpalen in Gods heilige voorzienigheid. Ze schreeuwen om hulp en verlossing en Hij antwoordt een tijd niet.
Johan Janzonius, predikant te Veendam (”De weg naar de hemel”, 1760)