„Achter de toonbank staan was niets voor mij”
VEENENDAAL - Vertegenwoordiger, drogist, dominee. Ds. N. P. J. Kleiberg (60), predikant van de hersteld hervormde gemeente in Veenendaal, kan er zelf soms nog niet over uit. „Met de drogisterij heeft het gewoon zo moeten lopen. Want achter een toonbank staan was niets voor mij.” Na vier jaar studeren kon in 1980 de toonbank verruild worden voor de kansel. „Ik kon er niet meer onderuit.”
Hij was een ventje van acht toen hij een belofte deed. „In de hervormde evangelisatie in Driebergen, waarvan mijn vader bestuursvoorzitter was, was zomaar plotseling een ander bestuurslid overleden. Een grote, sterke man in de kracht van zijn leven. Dood gevonden langs de weg. Dat maakte een enorme indruk op me. Ik heb toen de Heere beloofd dominee te worden als ik die nacht rustig zou slapen.”De nacht ging over in de dag, de dagen werden weken, de weken jaren. Schuldbewust: „Nooit meer mee bezig geweest. Helemaal vergeten. Jong getrouwd, een gezin, werk, een zaak. Ik dacht er niet meer aan. Ik was eerst vertegenwoordiger van wijnen en zoetwaren en begin jaren zeventig kochten we een drogisterij in Utrecht. Achteraf bezien zeg je: dat heeft allemaal zo moeten gaan, want ik was geen man voor achter de toonbank. Ik greep iedere gelegenheid aan om uit de winkel te kunnen. Ik wilde onder de mensen zijn en niet enkel de vaste klanten vanachter de toonbank helpen.”
De Utrechtse drogisterij bleek slechts een halteplaats. „De Heere kwam terug op de belofte die ik Hem als kind had gedaan. Roeping tot het ambt. Ik kon er niet meer onderuit. Maar ja, dat betekende nogal wat. Ik moest studeren. Ik had helemaal geen talenknobbel, maar ik moest wel Grieks, Latijn en Hebreeuws gaan leren.”
Vier jaar duurde de studie. „Alles liep voorspoedig, alles zat mee. Ik heb daarin steeds een bevestiging gezien van mijn roeping door de wonderlijke leidingen van de Heere. Het waren zware jaren, maar het ging. Een zaak opbouwen, een gezin en ’s avonds studeren. Eind 1978 hebben we de zaak leegverkocht en de deur dichtgedaan en ben ik de laatste twee jaren fulltime gaan studeren.”
Als kandidaat preekte hij in mei 1980 in de hervormde gemeente van Vinkeveen. „Toen ik thuis kwam, zei ik tegen mijn vrouw: ik hoop dat ik zo’n soort gemeente mag krijgen. Daar lag vanaf het allereerste begin een band. In november werd ik gevraagd om een dankstond te leiden. Niets in de gaten natuurlijk. Want ze hadden toen zelf een dominee, dus waarom moest ik eigenlijk komen preken? Nou ja, na de dienst mee met de scriba en daar kreeg ik een brief overhandigd met een toezegging van beroep. De predikant die er stond, ging met emeritaat.”
Hij verschuift in z’n stoel. „Wat hebben we in die gemeente een geweldige, zegenrijke tijd gehad. Echt. Op dinsdagavond gaf ik catechisatie en dat was mijn uitgaansavond, zei ik altijd. De spontaniteit, de openheid. Ze konden daar wat van de dominee hebben. Als er wat was, werd het gewoon eerlijk gezegd. Kritiek op de preek, prima, maar dan wel open.”
In 1985 kwam er een beroep van de gemeente in Oude Tonge. „Daar moesten we naar toe. Dat hebben we duidelijk gezien. Een heel ander soort gemeente. Dat was soms best wel wennen. Maar ook daar was het goed.”
Tractor
In 1990 kwam er een beroep vanuit de Vredeskerk van de hervormde gemeente van Veenendaal. „Daar wilde ik dus absoluut niet naar toe. Ik heb me met hand en tand verzet, het was eigenlijk schandalig. Dat had niets te maken met de gemeente, maar alles met Veenendaal. Ik wilde niet naar een stad. Ik wilde een gesprek kunnen voeren op de treeplank van de tractor en ik meende dat dat in Veenendaal niet zou kunnen. Maar ik moest het beroep aannemen. En nu, terugkijkend, moet ik zeggen: ik zie hier in het Veense weer wat van het Vinkeveense terug. Ja, echt. Er zijn moeilijke dingen geweest, zware jaren, maar ook zegen. We zijn ons hier thuis gaan voelen, twee van onze kinderen wonen hier, er kwamen kleinkinderen. Er is echt verbondenheid met de Veenendalers.”
De meest indrukwekkende momenten waren voor de Veenendaalse predikant de diensten waarin hij zijn kleinkinderen doopte. „Ik vond het bijzonder om in 1984 mijn eigen kind te mogen dopen, het is bijzonder als je kinderen belijdenis doen, maar het dopen van mijn eerste kleinzoon zal ik echt nooit vergeten. Je staat dan toch iets ontspannener in het leven en tegelijk weet je ook iets meer van wat er in het leven allemaal aan narigheid te koop is. Ik kon de woorden uit het doopsformulier, dat we in zonde ontvangen en geboren zijn en daarom aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelf onderworpen zijn, bijna niet over mijn lippen krijgen. Natuurlijk is het waar, maar toch niet voor dat ventje? Dat vond ik moeilijk, maar ook indrukwekkend.”
In mei 2004 ging ds. Kleiberg, met het overgrote gedeelte van de kerkgangers in de Vredeskerk over naar de Hersteld Hervormde Kerk. „Ik ben gebléven, de PKN heeft zich afgescheiden. Zo zie ik dat. Hoe dan ook: die scheuring zelf heeft hier, op een enkeling na, niet bijzonder veel nare gevoelens losgemaakt. Reeds ervoor kwam onze gemeente toch steeds meer buiten het geheel te staan doordat we in vele zaken en vernieuwingen niet mee konden doen. Ik heb het jammer gevonden dat het uiteindelijk niet mogelijk bleek dat Veenendaal op het gebied van een verdeling van de goederen een voorbeeld in het land werd. Dat lag niet eens aan de kerkenraad hier in Veenendaal, dat kwam meer door de landelijke kerk. Gelukkig mag ik zeggen dat de contacten met de oud-collega’s ook nu nog zeker niet slecht zijn. We spelen hier geen kiekeboe, hoor. Als we elkaar ergens zien, dan maken we een praatje. Ik hoor ook wel andere geluiden in het land, maar hier is dat niet aan de orde.”
Vrienden
Maandag, op tweede kerstdag, de dag dat hij 25 jaar geleden in Vinkeveen bevestigd werd, preekte ds. Kleiberg gewoon in Veenendaal. „Dat is de gemeente waar ik nu sta en waar ik nu werk. Of ik in Vinkeveen had willen preken? Nou, laat ik voorop stellen dat de gemeente daar altijd de kansel voor me heeft opengehouden. Ik heb na de scheuring een brief gehad dat ik welkom was en bleef. Maar ik heb die deur zelf dicht gedaan omdat ik vond dat het geen pas gaf daar te gaan preken terwijl het in zoveel gemeenten in de HHK zo moeilijk lag. ’t Ligt niet aan de mensen; we hebben er nog steeds vrienden. ’t Is mijn eerste liefde en dat zal het blijven. Ach, dan hebben we het allemaal over menselijke dingen. En wij als mensen moeten ertussenuit vallen.”