Cultuur & boeken

De weemoed van Orhan Pamuk

In zijn eigen land ligt hij onder vuur. Buiten de grenzen oogst hij roem: Orhan Pamuk. In zijn nieuwste boek geeft de Turkse schrijver Pamuk een portret van zichzelf en van zijn geboortestad Istanbul. De weemoed overheerst.

Marie van Beijnum
30 November 2005 08:18Gewijzigd op 14 November 2020 03:14

Iedereen die Istanbul meent te hebben gezien, komt na het lezen van de jongste pennenvrucht van Orhan Pamuk bedrogen uit. Ondanks alle bezienswaardigheden die op zijn netvlies staan, heeft de moderne weekendreiziger hoogstwaarschijnlijk niets begrepen van wat eens het antieke Byzantium en het oude Constantinopel waren. Want als geen ander brengt Orhan Pamuk in ”Istanbul. Herinneringen en de stad” aan het licht dat er tussen een stad ”zien” en een stad ”ervaren en begrijpen” een wereld van verschil ligt.Pamuk neemt ons mee naar die tot de verbeelding sprekende stad aan de Bosporus. Bovendien brengt hij de lezer, als die daar tenminste voor openstaat, tot een dieper inzicht in wat een (geboorte)plaats en herinneringen daaraan met iemand kunnen doen.

Water
”Istanbul. Herinneringen en de stad” is een bundel van 25 essays waarin een portret wordt geschetst van Istanbul. Tegelijkertijd weeft de schrijver zijn persoonlijke geschiedenis door dat verhaal. Via schitterende observaties over het verleden, van mensen, plaatsen, literatuur en kunst, tovert hij een Istanbul tevoorschijn dat als een metafoor geldt voor een mens tegen het decor van een eeuwenlange beschaving.

De wieg van Pamuk stond in 1952 in het flatgebouw -waar hij nu opnieuw woont- met een uitzicht op de Bosporus. De schrijver laat niet na te beklemtonen dat Istanbul zijn ziel en zijn kracht ontleent aan het vlietende water dat Europa van Azië scheidt. Hij weet dat het op de Bosporus te midden van al die drukte, historie en gebouwen mogelijk is jezelf te zijn en vrij te blijven. Wat het varen over de Bosporus zo plezierig maakt, is dat je, bewegend door een grote, historische en verwaarloosde stad, tot in je vezels de vrijheid en de kracht van een diepe, machtige en beweeglijke waterstroom voelt.

Droefheid
Orhan Pamuk is een kind van het Osmaanse rijk, dat in 1923 ophoudt te bestaan als Mustafa Kemal Atatürk de Turkse republiek sticht. Pakweg dertig jaar later is er weinig meer over van het illustere Osmaanse imperium. De Turken voelen zich ontredderd en zoeken naar een identiteit.

In de levenskroniek van Pamuk zien we dat terug. Het verval dat Istanbul treft, gaat de Pamuks niet voorbij. Het kapitaal dat de Osmaans-Turkse grootfamilie heeft vergaard, wordt er door de vader en een oom van Orhan Pamuk in een mum van tijd doorgejaagd.

In de leegte die het Osmaanse rijk heeft achtergelaten, nestelt zich weemoed. Pamuks boek is dan ook vooral een boek van de weemoed, een begrip dat hij vakkundig uiteenzet. Weemoed hangt samen met verlies en de daaruit voortvloeiende droefheid. „Mijn leven lang ben ik bezig geweest te strijden tegen deze weemoed, die ik uiteindelijk, zoals alle Istanbulers, heb aanvaard.” Deze gemoedstoestand is de onderstroom van Pamuk en Istanbul. „Het lijdt voor mij geen enkele twijfel dat het fundamentele gevoel dat de laatste honderdvijftig jaar Istanbul beheerst en dat de stad op haar omgeving afstraalt, een onontkoombare weemoed is.”

Beslagen ramen
Weemoed kan zowel positief als negatief worden beoordeeld. Het best is weemoed te vergelijken met de stoom van een ketel theewater die op het vuur staat te koken, waardoor de ruiten beslaan. Beslagen ramen roepen weemoed op bij Pamuk. Hij vindt het prettig om naar zo’n beslagen raam te kijken, op te staan en met zijn vinger iets op de ruit te tekenen. Door met zijn vinger op de beslagen ruit te tekenen en te schrijven, verdrijft hij op ontspannen wijze zijn weemoed, en na al dat geschrijf en geteken kan hij het raam schoonvegen en het landschap zien. „Maar uiteindelijk vindt een mens ook het landschap weemoedig.”

Pamuk vereenzelvigt weemoed niet met melancholie, die de mentale gesteldheid van een individu weergeeft. Hij benadert weemoed juist als een beschrijving van een cultuur, een omgeving en een emotie waar miljoenen mensen mee verbonden zijn. De weemoed in Istanbul wortelt volgens hem in armoede, nederlaag en verlies. Daarbij draagt de stad de weemoed als een zelfverkozen lot.

Westerlingen
Om het intense gevoel van weemoed gewaar te worden dat het Istanbul van zijn kinderjaren bij Pamuk oproept, moeten we enerzijds naar de geschiedenis kijken en anderzijds naar de weerslag die de geschiedenis heeft gehad op de stad.

Voor Pamuk zijn de ideeën van westerlingen over Istanbul van groot belang geweest. Hij laafde zich aan Nerval, Gautier en Flaubert. Toch is de relatie met wat westerse ogen in zijn stad hebben waargenomen, problematisch. „Van de ene kant heeft de verwestersing de waarden en oordelen van de westerse schrijver voor de Istanbulse lezer extreem belangrijk gemaakt, van de andere kant en als gevolg daarvan hoeft een westerse waarnemer over willekeurig welk onderwerp maar iets te overdrijven, of de Istanbulse lezer, die zich op de borst klopt dat hij die schrijver kent en ook de westerse cultuur die hij vertegenwoordigt, is al op zijn ziel getrapt.”

Censuur
Nu maakt Pamuk zich niet boos over iets wat buitenstaanders over Istanbul schrijven. Eerder probeert hij dat te doorgronden. Hij heeft het vermogen te relativeren. „Ik voel ook het verlangen om het artikel van de westerse observator, waarin hij de stad grondig bekritiseert en vernedert, met instemming te lezen.”

Verder gaat Pamuk na wat Turken zelf over Istanbul hebben gemeld. Hij komt dan terecht bij ”stadsbrievenschrijvers” als Ahmet Rasim. „Omdat hij afgezien van tijdelijke irritaties en loyaliteiten weinig enthousiasme op kon brengen voor de politiek, een onderwerp dat vanwege druk van de overheid en censuur toch al gevaarlijk en onmogelijk was (hij vertelt geamuseerd hoe zijn kolommen soms leeg blijven omdat er her en der stukken uit weg worden geknipt), stortte hij zich volledig op geanimeerde, smakelijke observaties van de stad waar hij woonde.”

Honderddertig jaar geleden al adviseerde Rasim dat als je vanwege de politieke verboden en bekrompenheid geen onderwerp kunt vinden, je dan maar over de gemeenteproblemen en het stadsleven moet schrijven, aldus Pamuk met een stille hint naar zijn eigen situatie (zie kader).

Branden
Nadat het Osmaanse rijk verdween, kwam er niets van dezelfde grootte voor in de plaats, stelt Pamuk vast. Hij betreurt dat, hoewel dat tijdperk ook zijn zelfkanten had. In de nieuwe kemalistische republiek omhelsde de een het Turkse nationalisme en de ander werd dronken van de toenemende verwestersing. Bij beiden plaatst de schrijver kanttekeningen.

Misschien stonden de beruchte Istanbulse branden wel symbool voor het ontstane vacuüm. Deze branden boden de meute vertier maar wellicht was dit obsessieve kijken ook een teken van psychische beklemming. „Namelijk een met schuldgevoel, terneergeslagenheid en jaloezie gemengd verlangen dat in Istanbul de laatste sporen van een grote cultuur en beschaving, waarvan we niet met recht de erfgenamen konden zijn, zo snel mogelijk werden uitgewist zodat we er een fletse, armoedige en tweederangsimitatie van een westerse beschaving voor in de plaats konden zetten.”

Tegenstelling
Pamuk werkt in zijn boek vooral de tegenstelling uit tussen oud en nieuw, tussen verleden en heden. Op briljante wijze vertelt hij hoe de metropool op het kruispunt van Oost en West langzaam toegroeit naar een nieuw zelfbeeld. „In Istanbul is de geschiedenis en de overblijfselen van triomfen en beschavingen uit het verleden nabij. Hoezeer ze ook zijn verwaarloosd, genegeerd en weggestopt tussen betonmassa’s, het zijn niet alleen de grote monumentale moskeeën en historische gebouwen, maar ook de verborgen kleine booggewelven, openbare waterkranen en gebedsplaatsen, die de miljoenen mensen die ertussen wonen pijnlijk duidelijk maken dat ze het relict zijn van een groot rijk.”

Als dagdromend jongetje was Pamuk gefascineerd door tekeningen en gravures van Istanbul. Melling had zijn voorkeur. De oosterse tekentraditie stond niet toe het verleden van Istanbul waarheidsgetrouw weer te geven. Illustraties bleven zodoende gespeend van perspectief, schaduw en persoonlijke stijl en Istanbul bleef een plat vlak zonder een centrum. Als schrijver heeft Pamuk geen last van deze beperkingen. Perspectief, schaduwkanten en nuances zijn er te over in zijn beschrijving van de grootse stad die zijn verbeelding gevormd heeft.

N.a.v. ”Istanbul. Herinneringen en de stad”, door Orhan Pamuk; uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam 2005; ISBN 90 295 63141; 445 blz.; € 25,00.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer