Liever niet met ‘Drooglever’ naar Jakarta
AMERSFOORT - Een uniek moment, zo noemde de Nederlandse Papoea-activist V. Kaisiëpo vrijdagmiddag de aanwezigheid van een delegatie van de Indonesische ambassade op een symposium over West-Papoea. Hij zag het als een eerste signaal dat de Droogleverstudie over de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië iets positiefs in werking heeft gezet. Om echt in gesprek te komen met ’Jakarta’ is het toch beter om niet met ’Drooglever’ onder de arm aan tafel te gaan zitten, zo bleek op het symposium.
”Hoe verder na ’Drooglever’?” was het thema van het symposium dat was georganiseerd door ”Papua Lobby” -een Nederlandse lobbygroep- in nauwe samenwerking met het Presidium van de Papua Raad (PDP), waarvan een delegatie speciaal vanwege ’Drooglever’ uit West-Papoea naar Nederland was gekomen en ook gistermiddag in Amersfoort aanwezig was.De Indonesische onderzoeker Muridan Wijojo, verbonden aan het onderzoeksinstituut LIPI in Jakarta, ontkende in zijn bijdrage dat er aan Indonesische kant geen mogelijkheden tot dialoog zouden zijn. Het gesprek met de Papoea’s over hun toekomst mag dan sinds 2003 stilliggen -waarna Jakarta weer over is gegaan tot het eenzijdig opleggen van oplossingen- daarmee is de deur niet definitief in het slot gegooid, stelde hij. Als voorbeeld gaf Wijojo het vredesproces in Atjeh (Noord-Sumatra) dat weer in gang is gezet. „Ook ten aanzien van West-Papoea is bekend dat binnen de huidige regering van president SBY (Susilo Bambang Yudhoyono, AJ) niet iedereen het eens is met de manier waarop die kwestie nu wordt afgehandeld”, aldus Wijojo. Maar hij verbond er wel een voorwaarde aan: wees bereid om politieke onafhankelijkheid voorlopig te laten varen.
Ook Papoeakenner dr. J. Timmer (Radboud Universiteit Nijmegen) hamerde erop bereid te zijn om minder hoge doelen te stellen dan die van de onafhankelijkheid van Papoea. „Probeer in een dialoog je te richten op dingen die binnen tien jaar te realiseren zijn”, hield hij de Papoea’s voor, „dan is er veel mogelijk.” Met ’Drooglever’ onder de arm naar de Indonesische gesprekspartner lopen leek hem dan ook niet verstandig. Zaken waar het volgens Timmer wél over zou moeten gaan zijn onder meer de slechte gezondheidszorg, de schendingen van mensenrechten door het leger en de boskap. Zowel Muridian Wijojo als de Nederlandse medewerker Liem Soei Liong van de Britse mensenrechtenorganisatie Tapol (gespecialiseerd in Indonesië) benadrukten het belang van informeel overleg.
Willy Mandowen, net als Kaisiëpo lid van het Papoeapresidium, zei tot dit alles bereid te zijn, maar voegde er wel aan toe dat in de dialoog met Jakarta niets minder dan het „overleven van het Papoeavolk” in het geding is, onder andere vanwege de aidsepidemie die huishoudt onder de Papoeabevolking.
Door de aanwezige Papoea’s werd overigens verontwaardigd gereageerd op het feit dat hun volksgenoten deze week weer zo nodig in peniskokers -als plaatje bij het praatje over Drooglever- op de Nederlandse televisie moesten worden gebracht. De sneer naar de Nederlandse media werd direct ietwat gematigd door de constatering dat West-Papoea nagenoeg potdicht zit voor de media en er dus geen realistische verslaggeving kán worden gedaan.
Shelley Anderson, verbonden aan de IFOR (International Fellowship of Reconciliation), een ngo die in conflictgebieden actief is om burgers met elkaar te verzoenen, ging in een korte speech in op hoe bitterheid onder de Papoeabevolking vanwege aangedaan leed -bijvoorbeeld door bruut geweld van het Indonesische leger- kan worden geheeld. Zodra slachtofferschap deel gaat uitmaken van de groepsidentiteit van een volk, zo waarschuwde ze, is er weinig constructiefs voor de toekomst te verwachten, omdat dan haat en bitterheid worden overgedragen op volgende generaties die dan op hun beurt niet in staat zullen zijn tot verzoening. Heel belangrijk vond ze in dit verband de inhoud van boeken die op scholen worden gebruikt. „Wordt daarin het slachtofferschap willens en wetens overgedragen?”