Tussenrapport voor werk in uitvoering
Er is nogal wat in beweging in de economie. Minister De Geus en staatssecretaris Van Hoof spreken over een jaar van „werk in uitvoering.” Ze doelen dan op de veranderingen in de arbeidsmarkt. Overigens lijkt de arbeidsmarkt veel sterker in beweging dan de economie als geheel. Die is met een groei van een half procent de laatste tijd maar slecht vooruit te krijgen.
Wat staat er aan te komen? Allereerst start op 1 januari 2006 de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Daarnaast komt er een levensloopregeling. Met deze regeling kunnen mensen zelf sparen om periodes van verlof financieel te overbruggen. Werknemers mogen maximaal 12 procent van hun inkomen op een belastingvriendelijke manier sparen voor een verlof. Het verlof kan worden gebruikt voor bijvoorbeeld scholing, de zorg voor kinderen of ouders, of gewoon om even bij te tanken (sabbatsperiode).Lastenverschuiving
Verder gaat het kabinet in 2006 de Werkloosheidswet en het ontslagrecht herzien. Het is de bedoeling de lengte van de WW-uitkering te beperken tot een periode van maximaal 3 jaar en 2 maanden in plaats van de huidige 5 jaar. Bedrijven moeten snel en eenvoudig mensen kunnen aannemen, maar ook even gemakkelijk hun personeelsbestand kunnen aanpassen (inkrimpen) aan de veranderende omstandigheden. Men wil daarbij ook een herziening van het ”last in first out”-beginsel: niet langer zal de werknemer die er het laatst is bijgekomen automatisch ook het eerst voor ontslag in aanmerking komen.
Te midden van alles wat er in beweging is, is het goed om realistisch te blijven en te kijken wat de leuze ”werk, werk werk” en streven naar extra economische groei bedoeld of onbedoeld aanrichten. Eigenlijk gaat het dan om drie belangrijke vragen, die in de praktijk vaak onvoldoende uit elkaar worden gehouden.
De eerste vraag luidt: wat willen we voor economie? Dat is een duidelijk normatieve vraag, die te maken heeft met het kiezen van een richting op hoofdlijnen. Willen we werken om te leven of leven om te werken? Willen we vooral betaalde arbeid of telt onbetaalde arbeid evengoed mee? Willen we vastigheid op de arbeidsmarkt of juist flexibiliteit? Willen we nivellering van de inkomens of juist denivellering? Een prestatiecultuur of een solidaire samenleving? Of willen we van alles wat? Het zal duidelijk zijn dat eenstemmigheid ver te zoeken is als het gaat om de beantwoording van deze vragen.
De tweede vraag luidt: Kan wat we willen wel allemaal tegelijk? Wat is de kortste en zekerste weg naar het einddoel? Dat type vragen heeft een meer theoretisch karakter. Daarvoor kan vaak met succes de hulp van de breinbazen van het Centraal Planbureau worden ingeroepen. Hun modellen kunnen een groot aantal factoren tegelijkertijd meenemen en in een systematische samenhang bekijken.
Overigens is dat niet het einde van alle tegenspraak. Het ingewikkelde rekentuig kan de meningsverschillen van de economen niet verhullen. De één pleit voor loonmatiging als toverwoord. De ander gooit het vooral over de boeg van de innovatie en dan juist niet te veel loonmatiging.
Ten slotte is er de derde vraag, die luidt: wie zal voor al het moois betalen of rechten inleveren? Voor niks gaat immers de zon op, maar voor de rest moet worden betaald. Dat is een politieke vraag.
Bij dit type vragen aangekomen lijkt de verdeeldheid compleet. Wie moet de prijs gaan betalen en waarom eigenlijk? Hoe moeten de lusten en lasten, risico’s en onzekerheden worden verdeeld? Verdeeld tussen ouderen en jongeren, werknemers en baanlozen, gezonden en zieken, tweeverdieners en kostwinners, laagbetaalden en hoogbetaalden. Het kabinet spreekt weliswaar over ruimte voor lastenverlichting, maar in werkelijkheid gaat het natuurlijk vooral om lastenverschuiving.
Tussenrapport
Het antwoord van dit kabinet op de bovenstaande vragen is dat het allereerst mensen nadrukkelijker dan voorheen op hun eigen verantwoordelijkheid wil aanspreken en verder dat er tegelijkertijd solidariteit blijft bestaan met mensen die het echt niet lukt om aan de slag te komen. Dat is de richting die men wil gaan.
Vervolgens wil men wil belangrijke zaken als sociale voorzieningen, de gezondheidszorg en oudedagsvoorzieningen alle tegelijkertijd op een hoog peil te houden en dat kan alleen als zo veel mogelijk mensen een betaalde baan hebben.
En wie betaalt de rekening? Iedereen een beetje, maar niet ieder evenveel. Alleenverdieners met een inkomen van twee keer modaal gaan er 5,25 procent in koopkracht op vooruit, terwijl gezinnen met kinderen met een modaal inkomen en uitkeringsgerechtigden het met minder dan 1 procent toename moeten doen.
Welk rapportcijfer hoort hierbij? Vraag 1 over de richting is voldoende, al moet men wel oppassen niet door te slaan in de richting van de eenzijdige verheerlijking van betaalde arbeid: een 6 dus. Er is voldoende doorgerekend: vraag 2 krijgt een 7. Voor vraag 3, die over een faire betalingsregeling gaat, kunnen we eigenlijk geen voldoende geven; een 5 dus.
Een tussenrapport met één tekort. Het kon slechter, maar het mag ook gerust nog wat beter!
De auteur is universitair docent aan Wageningen Universiteit.