„Dagen van het Amerikaanse imperium lijken geteld”
AMSTERDAM - Sinds het einde van de Koude Oorlog zijn de Verenigde Staten de enig overgebleven supermacht. Vooral na de aanslagen van 11 september breidde Washington zijn militaire activiteiten over de hele wereld sterk uit. Toch lijken de dagen van het Amerikaanse imperium volgens Robert D. Kaplan geteld. „Irak was in mijn ogen de laatste unilaterale invasie.”
Hij staat op het punt weer naar Irak te vertrekken. Even was de bekende Amerikaanse journalist en politiek analist Robert Kaplan deze week in Amsterdam om de Nederlandse vertaling van zijn nieuwste boek ”Aan de grenzen van het Amerikaanse imperium” te promoten (uitg. Het Spectrum, Utrecht; 445 blz.; € 22,95).Ondanks de vele gevaren ziet de auteur zijn reis naar het Tweestromenland als een „vakantie na al die boekenbeurzen.” Laconiek: „Vergeleken met mijn vorige bezoeken, wordt er momenteel nauwelijks gevochten. En wat bomaanslagen betreft: er wonen 23 miljoen mensen in Irak. Je moet wel erg veel pech hebben, wil je bij een terreuractie betrokken raken.”
Zijn vorige bezoek aan Irak was inderdaad bepaald geen plezierreisje te noemen. Kaplan maakte van dichtbij de herovering van het rebellenbolwerk Fallujah mee, in het voorjaar van 2004. „Toen ik mijn kant-en-klaarmaaltijd ophad, werden we weer bestookt door RPG’s, mortieren en lichte wapens. (…) Het knallen van kogels kan een goed geluid zijn. Dat betekent meestal dat ze van je af gaan en meestal ook dat ze op veilige afstand zijn. Het fluiten en zoevende geluid van kogels is fout; dat betekent meestal dat ze op je af komen, en van dichtbij. Toen ik samen met een van kapitein Smiths luitenants door een steegje rende, hoorden we het laatste geluid. We doken allebei in de rioolgreppel.
Dit vuurgevecht duurde net als het vorige meer dan een uur, hoewel het ook nu weer veel langer leek. Een paar keer zag ik een stel van de opstandelingen die op ons schoten, in zwarte pyjama’s en fedayeenachtige keffiyahs. Zo dichtbij speelde het zich allemaal af”, zo beschrijft Kaplan zijn wederwaardigheden in de oproerige Iraakse stad.
Twee jaar lang trok de schrijver met Amerikaanse militairen te velde op - van de ondoordringbare jungle van Colombia, waar Amerikaanse agenten op drugsbendes jagen, tot de afgelegen eilanden van de Filipijnen, waar eenheden van de Special Forces de wereldwijde strijd tegen het terrorisme gestalte geven.
„Ik heb nooit eerder met een zo indrukwekkende groep mensen te maken gehad”, verwoordt Kaplan zijn indruk van de Amerikaanse strijdkrachten. „Hun vermogen om zich aan allerlei situaties aan te passen was werkelijk fenomenaal. Tegelijkertijd constateerde ik dat het leger -in tegenstelling tot vroeger- vrijwel niets meer met intellectuele elites te maken heeft. Het is nu overwegend op de werkende klasse gebaseerd.”
Kaplan bezocht tijdens zijn reizen zo veel mogelijk kerkdiensten, om een indruk te krijgen van de morele overtuigingen die soldaten ertoe brengen hun leven voor hun vaderland op het spel te zetten. „Het leger is religieuzer dan de rest van de Amerikaanse maatschappij”, stelt hij vast. „Dat heeft vooral met achtergrond te maken: veel militairen zijn afkomstig uit het zuiden van de VS. Ik heb gezien dat hun godsdienstige principes hen zeker niet enger in hun denkwijze maakten. Ze hadden juist een positieve invloed op de discipline en op het moreel van de troepen.”
Het zijn juist de soldaten in het veld die het Amerikaanse imperialisme daadwerkelijk vormgeven, concludeert de politiek analist. „Het steeds meer gedecentraliseerde karakter van de commandostructuur -noodzakelijk in een complexe wereld waarin bijvoorbeeld elke regio van Afghanistan een andere benadering van de lokale milities vereiste- geeft de gewone manschappen wezenlijk meer beslissingsbevoegdheden dan eerder in de geschiedenis.”
Betekent dat een kloof tussen de bevelhebbers in Washington en de uitvoerders te velde?
„Het is misschien vooral een kloof tussen het beeld dat het thuisfront via de media krijgt voorgeschoteld en de werkelijke situatie op de grond. Veel van de eerstelijnsacties worden door speciale eenheden uitgevoerd die per definitie zeer onconventioneel opereren. Hun acties laten zich niet altijd in bevelsstructuren inpassen. Het Pentagon kiest er -terecht- voor om niet aan micromanagement in het centrum te doen.
Om een heel concreet voorbeeld te geven: tijdens de bestorming van Fallujah vorig jaar luisterde een generaal van de mariniers naar het aanvalsplan van een kapitein. „Ik hoef geen details te weten”, zei hij. „Als je er maar voor zorgt dat je een ontsnappingsplan hebt, voor het geval het misgaat.” Het is veel meer een kwestie van een strategie uitstippelen en randvoorwaarden stellen.”
Vormen de Verenigde Staten wel een imperium in de klassieke zin van het woord?
„Ja, maar dan een wereldrijk tegen wil en dank. Ik denk dat imperialisme uiteindelijk een vorm van isolationisme is. We zijn zo bezorgd over de veiligheid in eigen land, dat we uit alle macht proberen de buitenwereld buiten de deur te houden. We trekken ten strijde om problemen binnenshuis te voorkomen. Dat zit voor een deel ook in onze aard ingebakken; we zijn nu eenmaal een eilandstaat, omgeven door twee oceanen.”
Een van uw stellingen is dat zodra een imperium zich manifesteert, ook zijn val aanstaande is. Geldt dat ook voor de VS?
„Irak was in mijn ogen de laatste unilaterale invasie, het laatste voorbeeld van Amerikaanse expansie. Als je ziet dat wij op dit moment actief zijn in zo’n 170 landen -weliswaar soms met maar enkele eenheden- dan is een grotere militaire aanwezigheid in de wereld simpelweg niet meer mogelijk. Als de problemen met Noord-Korea op dit moment zouden escaleren, zouden wij niet in staat zijn daar een totale oorlog te voeren - hooguit met hulp van Japan of andere landen in de regio.”