Het zwarte proletariaat
De buitenwijken van de Franse voorsteden zien zwart. Niet alleen vanwege de kleur van hun bewoners, maar ook van verkoolde auto’s. Na de dood op 27 oktober van twee Franse tieners -die werden geëlektrocuteerd toen ze zich al dan niet op de vlucht voor de politie in een transformatorhuisje verstopten- braken er in Clichy-sous-Bois op grote schaal rellen uit, die snel oversloegen naar andere steden.
Franse jongeren van veelal Noord-Afrikaanse komaf slaan sindsdien ’s nacht alles kort en klein wat ze op hun weg tegenkomen of steken er in de brand in. „Tuig”, noemde de minister van Binnenlandse Zaken, Nicolas Sarkozy, deze relschoppers - en iedereen viel over hem heen.Nu mag deze woordkeus voor een politicus niet zo gelukkig zijn, het wil niet zeggen dat Sarkozy geen gelijk heeft. Want een zooitje ongeregeld ís het dat de voorsteden van Frankrijk onveilig maakt. Het feit dat in twee weken zo’n 5000 auto’s in vlammen zijn opgegaan, zegt genoeg. Doorgaans zijn dat niet de luxe auto’s van de politici, maar de voertuigen van omwonenden.
De relschoppers die Frankrijk teisteren, opereren volgens de politie veelal in kleine groepjes, die elkaar per sms van hun activiteiten op de hoogte houden. Tussen bepaalde wijken is er soms zelfs sprake van concurrentie. Inzet is de vraag welke bende de meeste schade weet aan te richten.
Geweld wordt in voorkomende gevallen niet geschuwd. Het eerste dodelijke slachtoffer was niet een politicus tegen wie de grieven van de relschoppers zouden zijn gericht, maar een net gepensioneerde man die het vuur in een afvalcontainer wilde doven. Een ander onschuldig slachtoffer was een kind van dertien maanden, dat aan het hoofd gewond raakte toen de bus waarin het zich bevond met stenen werd bekogeld. Een overheid die de bescherming van haar burgers serieus neemt, dient hiertegen keihard op te treden.
Maar het Franse staatshoofd achtte dat aanvankelijk niet gewenst. Eerst wilde Jacques Chirac van de gelegenheid gebruikmaken om zijn partijgenoot -én politieke doodsvijand- Sarkozy in zijn eigen sop te laten gaarkoken.
Diens falen zou de populaire minister bij de presidentsverkiezingen van 2007 wel eens de das kunnen omdoen. Het op populistische wijze omschrijven van de relschoppers als „tuig” -altijd goed voor een paar stemmen- zou de mateloos ambitieuze Sarkozy dan niet meer baten.
Politici die dergelijke machtsspelletjes spelen ten koste van het volk dat hen heeft gekozen, mogen zich wel eens afvragen of ze zelf geen aanspraak kunnen maken op het woord waarmee Sarkozy de relschoppers betitelde.
Bovendien kan Parijs zich ook in ander opzicht medeverantwoordelijk achten voor de crisis. Want hoewel het gedrag van de relschoppers op geen enkele wijze valt te rechtvaardigen, gedijt het wel in een klimaat dat de politiek zelf heeft geschapen. Van de fraaie leuze ”vrijheid, gelijkheid en broederschap” waarop ’s werelds meest pretentieuze republiek is gegrondvest, kunnen de immigranten in de geesteloze woonkazernes in de voorsteden slechts dromen. Zij hebben geen werk, geen geld, geen enkel toekomstperspectief en voelen zich gediscrimineerd door overheid en bedrijfsleven. Een ideale voedingsbodem voor geweld en extremisme.
Dat probleem reikt echter verder dan Frankrijk. Niet voor niets probeerden immigranten in Berlijn en Brussel de fakkel van Frankrijk al over te nemen. Andere landen in Europa waar de integratie eveneens is mislukt, hoeven zich dan ook geen illusies te maken.
Een oplossing voor de problemen is er niet. Ja natuurlijk, meer banen. Maar die zijn niet voorhanden - ook niet in voldoende mate voor de ’eigen’ bevolking.
Europa heeft een nieuw soort proletariaat geschapen. Dit keer niet rood gekleurd, maar zwart. Voor een echte revolutie is het echter nog niet groot genoeg.