Federatiegedachte blijft broeien
„In de hervormde synode is de federatiegedachte nooit breed en diep besproken. Iedere keer is het als een soort oprisping aan bod geweest.” Dat zegt oud-moderamenlid ds. R. H. Kieskamp. „Daardoor blijft het broeien.” Dr. H. Klink valt hem bij: „Federatie is steeds wel genoemd tijdens synodevergaderingen. Maar de suggestie wordt gewekt alsof er ook uitvoerige beraadslagingen zijn geweest.” Behalve in 1995 is dat volgens hem niet het geval.
De twee predikanten blikken terug op de geschiedenis van de laatste vijftien jaar Samen op Weg. Beiden waren hervormd synodelid. Ds. Kieskamp uit Lienden van 1983 tot 1988. Daarvan was hij vier jaar moderamenlid. Ds. Klink uit Hoornaar maakte van begin 1993 tot eind 1995 deel uit van de synode. Toen stapte hij eruit uit onvrede over de wijze waarop de hervormde commissie voor kerkordelijke aangelegenheden (KOA) de mening van de classicale vergaderingen over de vraag ”fusie of federatie?” woog.
In een gezamenlijk gesprek houden zij het rapport ”Vereniging van de Samen op Weg-kerken. Discussie en besluitvorming over ’vereniging of federatie’ in het SoW-proces” tegen het licht. Het hervormde moderamen heeft dit stuk naar de hervormde synodeleden gestuurd. Dit om hun te laten zien dat de vraag of de SoW-kerken moeten fuseren of federeren al tien keer aan de orde is geweest en steeds in het voordeel van fusie is uitgevallen.
De hervormde synode moet zich morgen opnieuw over de vraag buigen, omdat het unievoorstel van de Confessionele Vereniging (CV) en de Gereformeerde Bond (GB) dan op de agenda staat. Beide modaliteitsorganisaties vinden dat de federatiegedachte nooit een eerlijke kans heeft gekregen.
Eenzijdige setting
De eerste indruk die het rapport met het historische overzicht bij dr. Klink oproept, is dat daarin dingen worden verzwegen die erg belangrijk zijn. „De teneur van het rapport is dat in tamelijke eensluidendheid voor een fusie is gekozen. Op de synode tenminste. Maar op saillante momenten mis ik belangrijke informatie.”
Volgens ds. Kieskamp wil het rapport met de stukken aantonen dat de keuze tussen fusie en federatie tien keer aan de orde is geweest. „Maar de stukken zijn daarbij in een eenzijdige setting geplaatst vanuit de gedachte dat federatie nu niet meer aan de orde mag komen.”
Ds. Kieskamp zet zijn vraagtekens bij het uitgangspunt van het moderamen en de commissie KOA dat praten over federatie niet meer kan. „Dat is hun eenzijdigheid. Maar ik betwijfel of het echt niet meer kan. Ze hangen dit op aan de staat van hereniging. Maar toen daartoe in 1986 is besloten, is die zo geïnterpreteerd dat daarin wordt uitgedrukt dat het proces naar hereniging doorgaat”, aldus het oud-moderamenlid. Hij vindt dat het unievoorstel van de Gereformeerde Bond en de Confessionele Vereniging deze weg niet blokkeert. „Het is niet terecht om te zeggen dat het uniemodel niet spoort met wat toen is uitgesproken.”
Het woord hereniging -in ’86 deden de lutheranen nog niet mee- geeft, aldus ds. Kieskamp, aan dat het de kant van fusie opgaat. „Maar heel losjes. Zo van: we zien wel wat er uit de federatieve momenten groeit.”
Dr. Klink, die in 1986 nog niet in de synode zat, leest voor wat het rapport zegt over de staat van hereniging: „Bij de bespreking wordt in de synode de vraag gesteld: Wat zijn de consequenties van de staat van hereniging; krijgen we een nieuwe kerkorde, of blijven we werken met federaties? Daarop wordt geantwoord dat de besluitvoorstellen zeer sober en voorzichtig zijn: „Een federatie kán leiden tot hereniging. Het besluit betekent alleen dat men iets minder vrijblijvend tegenover elkaar staat, maar dat kan voor Gods aangezicht sowieso eigenlijk niet.”
„Als ik dat goed lees”, becommentarieert dr. Klink, „dan kán de verklaring in staat van hereniging leiden tot hereniging. Kán. Er is niet uitgesproken: het moet hereniging worden.”
Ds. Kieskamp: „Inderdaad. Tóen nog niet.”
Dr. Klink wijst vervolgens op het contrast met de situatie in latere jaren. „Wat in 1986 nog mocht, mocht in 1993 en 1995 niet meer.” De vraag naar fusie of federatie kwam de eerste keer in 1993 aan de orde toen de synode de kerkorde in eerste lezing besprak, herinneren beide predikanten zich. Inmiddels waren ook de lutheranen bij het proces betrokken en dr. J. Hoek stelde toen voor te herenigen met de gereformeerden en een federatief verband aan te gaan met de lutheranen, vertelt dr. Klink. „Maar dat mocht niet besproken worden. De gereformeerde dr. D. Visser, die toen in Stiens stond, zei dat hij was gekomen om de kerkordetekst vast te stellen. Hij wilde niet over federatie praten. Synodepreses H. G. de Graaff maakte er een ordevoorstel van. Er zou niet over gesproken worden. In de middagvergadering heeft de preses voor deze gang van zaken zijn excuses aangeboden. Dat riep ook weer reacties op.”
Ook in 1993 en 1994, toen de tekst van de kerkorde door de kerk heenging, mocht de vraag naar fusie of federatie niet ter sprake komen, haalt dr. Klink op. „De CV en GB hebben er uitdrukkelijk om moeten vragen dat elke classicale vergadering zou zeggen wat ze wilde: fusie of federatie. Er moest afgedwongen worden dat dit ter bespreking gegeven zou worden.”
Ds. Klink is nog verontwaardigd als hij eraan terugdenkt hoe de KOA met de reacties, toen ze er eenmaal toch waren, omging. „Verschillende classicale vergaderingen wensten federatie met de mogelijkheid van fusie. Dat is dus hetzelfde als het besluit van 1986. Maar de KOA heeft dat geïnterpreteerd als: vóór fusie.”
De KOA heeft een manoeuvre toegepast, zegt de predikant die er in 1995 als afgevaardigde van de classis Gorinchem getuige van was. „Er waren 26 classes tegen fusie en 33 voor. Zeven classes waren niet voor. Zij kozen voor federatie als groeimodel. Zij hielden de mogelijkheid dat het fusie zou kunnen worden open. Alleen als het zou kunnen, maar dan zou daarvoor wel een geestelijke bodem aanwezig moeten zijn. De KOA redeneerde dat fusie en federatie zich niet met elkaar verstaan. Je kunt niet én voor federatie én voor fusie zijn. De KOA wierp dus een moeilijkheid op die die classes zelf niet hadden. De KOA stelde dat deze zeven classes niet per definitie tegen fusie waren en telde die zeven toen bij de voorstanders. Dat werden er daardoor veertig.”
Nadat de besluiten waren genomen, reageerden verschillende classes. „Zoetermeer bijvoorbeeld was furieus. In januari 1996 -dat staat niet in het rapport- zag het moderamen zich gedwongen op de telling terug te komen.”
Dr. Klink was destijds niet de enige die hierover niet te spreken was. Uit een doos met oude synodestukken en krantenartikelen, heeft de predikant een artikel uit het Gereformeerd Weekblad opgediept. De latere hervormde synodepreses ds. B. J. van Vreeswijk schreef in februari 1996: „Tot ergernis van velen heeft de KOA zich sterk het recht toegeëigend te interpreteren wat de classes willen.”
En dr. J. Roelevink merkte in een brief van het hoofdbestuur van de CV, afgedrukt in het Hervormd Weekblad van 18 januari 1996, op dat „zelden de beweegredenen van een integraal deel van de Nederlandse Hervormde Kerk zo zullen zijn miskend en genegeerd en dit bovendien in een uitzonderlijke zaak waarvoor optimaal draagvlak nodig is.” En verder: „De adviezen van de classicale vergaderingen zijn door de KOA zodanig gewogen dat een aantal classes zich niet in de weergave van hun standpunt herkent.”
Het oordeel van dr. Klink over deze gang van zaken is ruim zes jaar na dato nog steeds uiterst negatief: „Op belangrijke punten heeft men zich in de synode laten leiden door het mystieke gezag van de KOA. Tot tweemaal toe heeft men op cruciale punten misgetast en moest de kerkleiding zelfs op een zaak terugkomen. In 1993 moest de preses excuses aanbieden en in 1995 moest de KOA zichzelf corrigeren. Maar dat staat niet in het rapport en het heeft geen consequenties in de besluitvorming gehad”, legt ds. Klink de vinger bij de zere plek.
„In 1994 en 1995 mochten de classes zich niet uitspreken. En toen ze het deden, werd er zó mee omgesprongen. Dat moet zich wreken. En je moet niet gek opkijken als het tot de dag van vandaag opspeelt.” Ds. Kieskamp: „Dat federatie vaak is afgestemd, daarin heeft men gelijk. Dat het zo taai is en telkens op de synode terugkomt, mag het moderamen best wel ’s oppikken.”
Lege huls
Het cruciale omslagpunt in de discussie over fusie of federatie lijkt in 1990 te liggen. Maar dat is niet terecht, vinden beide oud-synodeleden. In ’90 besloot de synode af te stappen van de zogeheten legehulsconstructie. In die variant zouden kerken kiezen voor eenwording en nadien werken aan een gezamenlijk statuut. De hervormden wilden echter eerst weten of er overeenstemming bestond over de grondlijnen van het gezamenlijk kerkzijn. De synode gaf toen een werkgroep kerkorde de opdracht eerst een samenhangend geheel van grondleggende artikelen voor het gezamenlijk kerkzijn van de verenigende kerken te ontwerpen. Dat besluit werd toen unaniem genomen.
Ds. Kieskamp: „Ik denk dat hervormd-gereformeerden daar nu nog steeds achterstaan. Bij een lege huls kun je van alles verwachten. Men voelde er toen alles voor dat de kerkorde een belijdend karakter zou hebben. En dat is nog zo. Alleen lag het toen nog open hoe dat belijdend karakter eruit zou gaan zien.”
„Het tweede is dat de kerkorde het hervormde model zou krijgen. De gereformeerde inrichting en inboedel zouden onder de koepel van het hervormde kerkmodel worden gebracht.” Ds. Klink vult aan: „Het ging toen dus om de manier waarop de bezinning zou voortgaan.” Ds. Kieskamp reageert: „Als je kiest voor het hervormde kerkmodel zit daar impliciet wel een keuze voor vereniging in. Maar het lag nog open, want er moest nog duidelijk worden hoe het er inhoudelijk uit zou gaan zien.”
Dr. Klink reageert: „Achteraf is het makkelijk praten, maar misschien hadden synodeleden toen toch alerter moeten reageren.” Ds. Kieskamp: „Bij mij leefde de gedachte: Laat de aap maar direct uit de mouw komen. Dan is er helderheid.”
Ds. Kieskamp vindt het zwak om als kerken nu op een fusie af te stevenen. „Het wordt hooguit een organisatorische eenheid. Er zijn zoveel federatieve en congregationalistische elementen dat het veel eerlijker is het maar op een unie te houden.”
Daar komt voor hem bij dat de uniegedachte de deuren ook meer openhoudt naar andere kerken die er in de 19e eeuw zijn uitgegaan. Dr. Klink is dat met hem eens. „SoW doet alle deuren dicht. Dat is een heel ernstige zaak.”
Valkuil
Beide predikanten vrezen dat de synode weer in dezelfde valkuil valt als de afgelopen jaren. „Het lijkt erop dat de synode morgen het unievoorstel definitief wil behandelen. Dan krijg je weer dat het grondvlak niet goed is gehoord. Nu, omdat niet alle classes gereed zijn met de bespreking.” Dr. Klink: „In 1995 noemde synodepreses ds. W. B. Beekman de kerk tot op het bot verdeeld. Dat geldt vandaag nog. In zo’n situatie kun je geen vergaande besluiten nemen.”
Als de synode morgen het unievoorstel wegstemt, is ze er nog niet vanaf. „Het blijft maar broeien”, voorspelt ds. Kieskamp. Dr. Klink beaamt dat. „De valkuil herhaalt zich dan nog eens. Het blijft wrikken. Dat komt maar door één ding. Er is te weinig ruimte voor de bespreking en weging van de argumenten. De veertig procent die tegen een fusie is, vertegenwoordigt een heel belangrijk deel van het meelevende kerkvolk. Dat miskent men zomaar. Dat kun je niet ongestraft doen. Vroeg of laat kom je jezelf tegen. En dat kan ook nog na de fusie.”
Hij waagt zich aan een vergelijking met de paarse regering. „Er hoeft maar één iemand op te staan, die er doorheen schiet dat het moderamen zo weinig voeling heeft met het grondvlak en het is gebeurd. De kerkleiding zou zich ervan bewust moeten zijn dat een groot deel van het grondvlak maar weinig heeft met de landelijke kerk.”
Ds. Kieskamp vindt het anderzijds mooi dat het moderamen heeft uitgesproken dat het de zorg heeft overgenomen en deelt. „Ik neem dat serieus. Maar ze moeten het ook waarmaken in beleid.” Ds. Klink brengt in herinnering dat de lijn altijd is geweest dat de hervormden met zijn allen gaan. De synodepreses sprak tegen de SoW-partners de gevleugelde woorden: „Wij kiezen voor u, maar niet tegen delen van onszelf.”
Ds. Kieskamp: „Dat is het diep hervormde denken: elkaar tot het uiterste vasthouden. Dat is altijd sterk gebleken en ik hoop dat dat de overhand houdt.” Hij onderstreept dat bij alle kerkelijke strijd -„en wie zal dat zuiver doen?”- een geestelijke strijd zit om de rechte prediking. „Centraal is dat we met de nood van de kerk in de schuld komen voor God. Dan is er hoop.”
Wat de grote vragen van de kerk betreft, is er volgens ds. Klink wel overeenkomst met de situatie waarin ”de Achttien” hun oproep om eenheid in 1961 deden en waarmee het SoW-proces begon. „De Achttien signaleerden dat we in een geseculariseerde maatschappij zouden komen. In die situatie leven wij nu. We zijn er niet met de zaak af te blazen.”
De predikant denkt dat we eerst met de verlegenheid van de kerk in deze seculiere maatschappij in aanraking moeten komen. „SoW werkt mystificerend. Als we eerst maar samenzijn, dan…” Maar dr. Klink is er zelf bepaald niet van overtuigd dat het na de fusie beter gaat. „Het is voor mij de vraag of de kerk wel zo de wapenrusting Gods aanheeft dat ze antwoord kan geven op de vragen die vandaag leven.”