„Wij preken geen waterig Evangelie”
NUNSPEET - „De nodiging tot het heil is ruim en onvoorwaardelijk. Niemand mag hier ook maar iets van afdoen of tussen haakjes zetten. Preek het aanbod van genade als een van de krooneisen van Christus. Anderzijds dient de prediker zich tegelijkertijd te realiseren dat door de dodelijke onmacht van de mens niemand uit zichzelf in staat is tot het geloof te komen.”
Dit zei prof. dr. A. Baars zaterdagmorgen op de jaarvergadering van de Bond van Christelijke Gereformeerde mannenverenigingen. Thema van de bijeenkomst was ”Komen tot Christus”. Prof. Baars, hoogleraar ambtelijke vakken aan de Theologische Universiteit van Apeldoorn, wees in zijn referaat op de rijkdom van de Bijbelse gereformeerde leer. Met instemming citeerde hij Maarten Luther: „Wij preken geen vaag en waterig Evangelie, waarbij God moet afwachten of de hoorder het al of niet belieft aan te nemen. Wij weten dat God alles kan en wil bewerken.”In zijn lezing analyseerde prof. Baars het Bijbelse spreken over het komen tot God en Christus in het Oude en Nieuwe Testament. Het Oude Testament maakt duidelijk dat het komen tot God een afwenden van de afgoden en een toewijding tot God inhoudt. De God van het verbond wordt erkend en er klinkt een ondertoon van berouw. „Uit het Nieuwe Testament weten wij dat ondanks de brede uitnodiging tot het heil vele hoorders negatief reageren. Hieruit blijkt duidelijk dat zondige mensen alleen door de trekkende liefde van de Vader zullen komen.”
Concluderend stelde prof. Baars dat het Bijbels spreken over het „komen tot Christus” hetzelfde is als „geloven.” Deze gelijkstelling blijkt echter in de praktijk veel geestelijke vragen op te roepen. Als het komen tot Christus een komen in het geloof is, moet je dan eerst weten dat je gelooft voordat je tot Christus kunt komen?
Volgens prof. Baars waren vroegere theologen zich er beter van bewust wat voor enorm existentieel probleem hier ligt. „Terecht onderscheidden zij het zogenoemde toevluchtnemende geloof. Allereerst vluchten zondaren tot Christus om redding, niet in de wetenschap dat ze al gered zijn.”
Veel pastorale literatuur wijst erop dat dit uitgaan tot Christus reeds geloof is, al ziet de persoon het zelf nog niet. Vervolgens rijzen er vragen, zoals „is mijn berouw oprecht en diep genoeg?” „Niet bij onverschilligen, maar juist bij betrokken mensen zijn dit soort vragen hindernissen en belemmeringen.”
Met verwijzing naar de puriteinen, en in het bijzonder naar John Bunyan, ging prof. Baars op deze vragen in. „De bekwaamheid van Christus blijkt juist uit het kunnen vervullen van al deze gebreken.” De beste verwoording vond hij in het veelgeciteerde Engels gezegde: „De enige geschiktheid die gevraagd wordt is het inzien dat u Hem nodig hebt.”
Het komen tot Christus heeft ook gevolgen, zo zei de Apeldoornse hoogleraar. „Wie tot Christus komt, vindt in Hem het heil in veelvoud. Komen tot Christus is echter ook altijd een komen achter Hem om in Zijn wegen te wandelen en Zijn inzettingen op te volgen.”
Prof. Baars benadrukte dat de Bijbel beide sporen naast elkaar laat staan. Enerzijds wordt niets afgedaan van het onvermogen van de mens om tot Christus te komen. Anderzijds is de onvoorwaardelijke nodiging tot het heil niet vrijblijvend, maar zeer sterk en dwingend. In de lijn van Reformatie, Nadere Reformatie en Puritanisme dient men zich nauw bij dit Bijbelse spreken aan te sluiten, aldus prof. Baars.
Ter inleiding op het thema werd de bondsdag geopend door ds. D. van der Zwaag uit Veenendaal. Hij hield een meditatie over Johannes 7:37, waar Jezus tijdens de laatste dag van het loofhuttenfeest zegt: „Wie dorst heeft, kome.” Ds. Van der Zwaag noemde deze nodiging zo ruim als maar denkbaar is. „De Heere durft dit vrijmoedig te doen, zelfs als Hij verkeert in een milieu van vijanden. Mensen met een geestelijke dorst hebben eigenlijk al met hun hoogmoed gebroken.”