„Je zorgt eerst dat je je elektriciensdiploma haalt”
VEENENDAAL - Al op 13-jarige leeftijd was hij bezig met het maken van preken. „Die liet ik dan aan mijn moeder lezen. En die schudde vervolgens wijselijk haar hoofd.” Zondag staat de christelijke gereformeerde emeritus predikant ds. C. Langbroek vijftig jaar in het ambt.
Niet helemaal zonder trots legt hij een boek op tafel. ”Haring of kuit”, heet het. Het is een bundel interviews, afgenomen door Rik Valkenburg. Met onder anderen prof. dr. W. H. Velema, met prof. dr. H. M. Kuitert. En tussen al die bekende namen, ergens halverwege: majoor ds. C. Langbroek.„Legerpredikant”, licht hij toe. „Ik heb driemaal in het leger gediend. Van ’58-’59, van ’63-’64 en van ’67-’83. Prachtig werk. Er zijn in die jaren wonderen gebeurd.”
„In het militair depot in Bussum gaf ik lessen geestelijke verzorging”, illustreert de inmiddels 78-jarige predikant, die sinds enkele jaren in Veenendaal woont. „Moet je je voorstellen, dan sta je daar voor zo’n honderd van die onwillige jonge honden. Op een keer ging het over Lukas 15, over de verloren zoon. „God wil altijd opnieuw met jou beginnen”, was het thema. Na afloop komt een van die jongens naar me toe. Hij gooit twee scherpe patronen neer. „Die ene patroon”, zegt hij, „was bestemd voor die rotkapitein. De andere was bedoeld voor m’n eigen kop, want ik dacht: Ik hou d’r mee op. Maar u heeft me tegengehouden.” Dat noem ik nu de kracht van het Evangelie.”
Vrije Universiteit
De wieg van ds. Langbroek stond in IJmuiden. Daar groeide hij ook op, in een „echt ouderwets, bevindelijk milieu.”
Aan leren had hij een verschrikkelijke hekel, zegt de predikant. „Ik was erg speels. Toen ik 12,5 jaar was, ben ik van de mulo naar de nijverheidsschool gegaan. Want daar kreeg je geen huiswerk.”
Elektricien wilde hij worden. „Maar, en daar verwonder ik me nog altijd over, de Heere wilde dat niet. Ik was op weg naar school -ik was toen een jongetje van 13, 14 jaar- en toen liep mijn ketting eraf. Het was eigenlijk alsof de Heere God tegen me zei: „Je gaat de verkeerde kant op.” Ik had de Heere leren kennen onder de prediking van ds. A. Zwiep, die toen in IJmuiden stond. Ja. Onder een preek uit Jesaja: „Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt de Heere; al waren uw zonden als scharlaken…””
„Kan best wezen”, reageerde vader Langbroek toen zijn zoon hem vertelde dat hij dominee wilde worden. „Maar je zorgt eerst dat je je elektriciensdiploma haalt.”
Dat gebeurde. En zijn gymnasiumdiploma haalde hij ook. Maar het curatorium van de -toen nog- Theologische School van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Apeldoorn had „geen vrijmoedigheid” hem „toe te laten tot de studie der godgeleerdheid.”
Ds. Langbroek: „Wat nu? Ik wíst dat de Heere me had geroepen. En toch: niet toegelaten. Dat gebeurde tot tweemaal toe. Ik ben toen naar de VU gegaan. Theologie, psychologie, psychiatrie: heel boeiend. Twee jaar heb ik aan de VU gestudeerd. Maar de visie op doop en wedergeboorte die er werd gedoceerd, kon ik niet delen. Ik kwam erover in aanvaring met prof. Berkouwer, ik liep ermee vast. En dat drong me toch weer naar Apeldoorn. Daar ben ik toen alsnog aangenomen, in 1952. Ja, dat heeft een hele strijd gegeven.”
Gehandicapten
Uit de zes beroepen die kandidaat Langbroek na zijn studie kreeg, nam hij dat van Nieuwe Pekela aan. Op 30 oktober 1955 werd hij er tot predikant bevestigd. „In die tijd mocht je pas trouwen als je klaar was met je studie. Op 20 oktober was ik toen jarig, op 25 oktober trouwden we en op 30 oktober werd ik bevestigd en deed ik intrede.”
In 1961 nam ds. Langbroek het beroep aan naar Veenendaal (Bethel). „Een enorme overgang. Van het nuchtere, koele Groningen naar het bijna mystieke Veenendaal. Van een kleine gemeente naar een gemeente van over de 1200 leden, waar je alleen voorstond. Maar, het ging. We hebben er een vruchtbare tijd gehad. Ook mijn vrouw voelde zich hier thuis.”
Dan, zachter: „In Veenendaal zijn twee van onze kinderen geboren. Maar we hebben er ook een meisje verloren. Ze kreeg hersenvliesontsteking, en aan de gevolgen daarvan is ze uiteindelijk, in 1964, overleden.”
Haar overlijden evenwel, zegt hij, „is achteraf, om zo te zeggen, het opstapje geweest naar het werk dat ik in later jaren voor gehandicapten heb mogen doen. Want ik kwam in aanraking met vaders en moeders die óók een, wat toen nog heette, geestelijk gehandicapt kind hadden. En hun situatie heb ik me altijd bijzonder aangetrokken.”
Jarenlang maakte ds. Langbroek deel uit van het hoofdbestuur van Philadelphia, een christelijke gehandicapteninstelling. Hij schreef een brochure, ”De gestoorde schaapjes van de grote kudde”, verzorgde kerkdiensten, hield lezingen. Ook was hij nauw betrokken bij de oprichting van dagverblijven in Veenendaal. „En ik meen te mogen zeggen dat ik de eerste was die ervoor pleitte om gehandicapten op zondag gewoon samen met de gemeente te laten opkomen. Ik denk ook dat ik de eerste ben geweest die het onderwerp seksualiteit bij gehandicapten heb aangekaart.”
Het Woord
Vanaf 1967 tot 1983 diende de predikant (opnieuw) in het leger. In 1983 ging hij met, zoals dat heet, functioneel leeftijdsontslag. Hij was toen 55 jaar. „Maar stilzitten kon ik niet.”
Dat hoefde ook niet. „Er kwam een beroep uit Drachten. En ik móést daarheen. Zo is het in mijn leven trouwens heel vaak gegaan, dat ik wist dat de Heere me de weg wees. En dan kun je ook ergens aankloppen, hè?”
In die jaren behaalde hij alsnog zijn doctoraal, met een scriptie die betrekking had op het werk onder verstandelijk gehandicapten. Op 15 november 1995 ging ds. Langbroek xxniet wat overdreven??? met emeritaat.
„We hebben daarna nog een poosje in Surhuisterveen gewoond”, zegt de predikant. „Maar niet zo heel lang. In 1996 werd mijn vrouw ziek, ernstig ziek. Kanker had ze. Ze is in 2001 overleden. Dat waren heel moeilijke jaren. Ik heb toen geprobeerd om in Surhuisterveen te blijven wonen. Maar dat kon ik toch niet meer. En toen heeft de Heere me dit huisje in Veenendaal, waar ook mijn dochter woont, gegeven.”
Nog elke zondag preekt ds. Langbroek, tweemaal meestal. Hoe zou hij zijn prediking willen typeren? „Ik sta een confessionele prediking voor”, zegt hij, „naar Schrift en belijdenis, gericht op de persoonlijke verhouding met de Heere - en de drie beginselen van de Reformatie erbij. En niks geen poespas. Want met prof. Kremer zeg ik: Als de Schrift, als het Woord het niet meer doet, doet niks het meer.”