Onder druk gezet
„Ik ben onder druk gezet door de politie” is een vaak gehoorde klacht bij verdachten. Altijd goed voor hoongelach op de tribune, maar ook voor een flinke dosis scepsis bij de enigszins ervaren advocaat of rechter. En als zelfs Big Willem zoiets gaat roepen, is het wel erg lastig daar serieus op in te gaan.
Toch leert de praktijk dat in een enkel geval er wel degelijk iets grondig mis is gegaan aan de opsporingskant, met een onterechte veroordeling als gevolg. Een ”justitiële dwaling”, zoals dat heet. De zaak-Nienke is daar een recent voorbeeld van.In het Advocatenblad van 14 oktober 2005 (no. 14) analyseren R. Horselenberg (universitair docent Maastricht) en T. Smeets (aio) het fenomeen valse bekentenissen.
Deze zijn van alle tijden en komen over de gehele wereld voor. Volgens de auteurs gaat een „zeer behoudende berekening” uit van honderd onjuiste veroordelingen per jaar.
Drie typen worden door hen onderscheiden: vrijwillige valse bekentenissen, zonder druk. Deze worden afgelegd om de echte dader in bescherming te nemen. Daarnaast is er de gedwongen versie, waarbij als gevolg van druk (zoals marteling) een bekentenis wordt afgelegd om een einde aan deze druk te maken. Tot slot kent men de ingebeelde valse bekentenis, waarbij de betrokkene aan zichzelf gaat twijfelen en uiteindelijk zelf overtuigd raakt van het feit dat hij schuldig is.
Een belangrijke factor die een rol speelt bij de totstandkoming is de verhoorder. Deze gaat ervan uit dat de verdachte schuld heeft, hij is niet voor niets verdacht. Als de onschuldige verdachte dan blijft ontkennen, gaat de verhoorder steeds harder verhoren.
Uit onderzoek blijkt dat veel rechercheurs een overdreven vertrouwen hebben in hun eigen beoordelingsvermogen om onschuld en schuld te herkennen. „Dat nerveuze gedrag zou er niet zijn als hij niet zat te liegen” en meer van dat soort onzin.
De verhoorder gaat dan trucs toepassen, van isolatie en uitputting tot het expres op té zachtaardige wijze verhoren: het delict wordt sterk gebagatelliseerd, waardoor de verdachte gaat denken dat er nauwelijks aan wordt getild en hij dus evengoed kan toegeven - dan is hij ervan af.
De auteurs geven aan dat er geen lakmoesproef bestaat die ware verhalen van valse kan onderscheiden. Wel hebben zij enkele adviezen, zoals het beperken van de verhoorduur en het opnemen op video.
In het verlengde van dit verhaal ligt het feit dat rechterlijke dwalingen zonder uitzondering leiden tot de aankondiging van schadeclaims. Een bepaalde ”claimcultuur” is ook ons niet vreemd.
In Praktisch Procederen van september/oktober 2005 daarom een verhandeling van mr. P. M. Leerink over ”de aansprakelijkheid van de assurantietussenpersoon”, mede (is0(
naar aanleiding van de Wet financiële dienstverlening, in te voeren in 2005.
Veel mensen verdienen hun brood met het verkopen van verzekeringen aan diegenen die deze nodig menen te hebben. Helaas blijkt dan achteraf toch geregeld een gat te bestaan in de dekking. De schade komt dan alsnog voor eigen rekening en men tracht dit dan te verhalen op de tussenpersoon.
De auteur verkent in het artikel de grenzen van de zorgplicht van een tussenpersoon: Tot hoever moet hij gaan? De wet regelt dit niet specifiek, dus het is aan de rechter hier invulling aan te geven.
De Hoge Raad heeft dit gedaan door te bepalen dat de tussenpersoon dient te „waken voor de belangen van de verzekeringnemers.” Daarbij hoort ook dat hij de verzekerde tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die bepaalde feiten voor de dekking kunnen hebben. Hij heeft een actieve informatieplicht, ook in het geval van feiten die hij niet wist, maar redelijkerwijs had kunnen weten. Hij heeft dus ook een eigenstandige onderzoeksplicht.
Wel heeft de cliënt een eigen verantwoordelijkheid: hij dient de informatie goed te lezen. Deze verantwoordelijkheid is van invloed op de aansprakelijkheidsmate van de tussenpersoon.
De conclusie luidt dat de tussenpersoon een vérgaande zorgplicht heeft. Het snel aansmeren van een polisje zit er dus niet meer in.
En dan ten slotte in het Nederlands Juristenblad van 23 september 2005 het essay van de immer bevlogen prof. Constantijn Kelk (Universiteit Utrecht) met de titel ”Het hart van Modderman bloedt nog zachtjes door”. De titel refereert aan de uitspraak van minister Modderman, die in 1886 het parlement liet weten „met bloedend hart” ook levenslang in het Wetboek van Strafrecht te hebben moeten opnemen. De terughoudendheid in het strafrecht van deze minister steekt schril af bij de „hoge toon” van politici die onder voortdurende „aanroeping van de wil van het volk op het aambeeld van veiligheid staan te hameren.”
De auteur trekt een parallel tussen de populaire ”ophokplicht” voor Nederlandse kippen en tbs’ers: „Alsof een mens zonder slag of stoot voor de eeuwigheid gevaarlijk of maatschappij-ongeschikt kan worden verklaard door een medemens.”
Liever zag hij dat geld gestoken in de opvoeding van ons volk in plaats van de heropvoeding.
Waarvan akte!
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten.