Geen handelaar, geen etaleur, maar pastor
„Kind, daar heb ik al vanaf je geboorte om gebeden”, zei zijn moeder toen hij haar vertelde dat de Heere hem had geroepen tot het ambt van predikant. „Maar”, vroeg ze, „weet je het wel zeker? Want als een blinde een blinde leidt, vallen ze beiden in de put.” Inmiddels dient ds. J. Van Amstel (69) de Christelijke Gereformeerde Kerken veertig jaar.
plattekst (u15,1,0(„Veertig jaar”, mijmert hij in de ruime consistorie van ’zijn’ kerkgebouw, de christelijke gereformeerde kerk in Ede. „Ik ben er de achterliggende weken veel mee bezig geweest. Als je dan kijkt naar Johannes de Doper, een van de grootsten in het Koninkrijk van God: hij mocht maar drie jaar dienen. En de Heere Jezus Zelf, dé Dienstknecht: drie jaar. En Híj kon, hangend aan het kruis, uitroepen: „Het is volbracht!” Dat kan geen dienstknecht van Hem ooit zeggen.”Hij pakt er een briefje bij. „Borstius”, staat erop, „blz. 290.” Wat volgt, is een citaat van de 17e-eeuwse predikant Jacobus Borstius: „Een mens kan geen groter eer te beurt vallen dan dat God hem wil gebruiken in Zijn dienst.”
Moeder
„Ik zou in de zaak van mijn vader gaan”, zegt ds. Van Amstel, „een kruidenierszaak in Huizen. Of etaleur worden. Ik deed de handelsavondschool. Maar de Heere riep me tot het ambt. Toen ik dat tegen mijn vader vertelde, was hij teleurgesteld. Mijn moeder had er nooit iets over tegen mij gezegd. Gelúkkig niet. Mijn moeder, ze was een godvrezende vrouw, aan wie ik met heel sterke banden was verbonden. Ze is jong overleden, 49 jaar. Ze heeft het niet meer mogen meemaken dat ik dominee werd.”
Na negen jaar in Apeldoorn te hebben gestudeerd, werd Van Amstel tot predikant bevestigd in Middelburg, op 28 oktober 1965. „Daar zijn we zo thuis geweest”, zegt hij. „We kerkten in die prachtige oude Gasthuiskerk, hadden een geweldig fijne organist en in de kerkenraad zat een aantal van die echt oude ouderlingen. Ik weet nog goed dat we daar bij de Abdijgebouwen liepen. Ik had net gepreekt, over een tekst uit Jesaja 64, en een ouderling liep nog een eindje met me mee. Een echte Zeeuw, een man van weinig woorden. Hij zei: „Dominee, die preek mag je ergens anders nog wel een keer houden. Maar, betrek dan ook vers 6 erbij, dat al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. Dan wordt de preek nog rijker.” Het is heerlijk als je als predikant zulke ouderlingen hebt. Ik ben bang dat hun aantal steeds minder wordt. Dat is trouwens ook de klacht van jonge dominees.”
Na zes jaar volgde Enschede-West. Een totaal andere gemeente, aldus ds. Van Amstel. „Ik heb echt aan de Heere gevraagd of ik daar niet heen hoefde. Maar ik moest. En ik moest daar leiding gaan geven, aan mensen die eigenlijk alleen maar gewend waren bevelen op te volgen, fabrieksarbeiders. Altijd maar weer moest ik voorop gaan. Een heel intensieve tijd, die uiteindelijk toch rijk gezegend is. Toen ik er wegging, kreeg ik van de gemeente een heerlijke stoel en een leeslamp. „U hebt hier heel hard gewerkt”, zeiden ze. „In Ede mag u straks uitrusten.””
Neventaken
Het was in 1978 dat hij zich aan Ede verbond. En 27 jaar later staat ds. Van Amstel er nog steeds. Heeft hij enig idee wanneer hij met emeritaat zal gaan? Met een glimlach: „Nog een klein rukkie, zegt een Afrikaanse vertaling. Misschien moet ik het zo zeggen: Ik móét er aan denken, en tegelijk moet ik er niet aan dénken. Maar ik ben nu 69, en dan besef je zo nu en dan heel goed dat je de langste tijd hebt gediend.”
Rustiger kreeg de predikant het in Ede bepaald niet. Maar dat had, zegt hij erbij, niet alleen te maken met de gemeente. Ook het aantal neventaken breidde zich steeds verder uit. Op dit moment is ds. Van Amstel voorzitter van het curatorium van de Theologische Universiteit in Apeldoorn, redactielid van het christelijke gereformeerde orgaan De Wekker, bestuurslid van de stichting Herziening Statenvertaling, voorzitter van een resonansgroep van deze stichting, voorzitter van de stichting Geestelijk lied gereformeerde gezindte (die binnenkort deel 3 in de serie ”Ook uit de mond der kinderen” laat verschijnen), bestuurslid van het platform Mediawijzer en lid van een werkgroep hiervan. En dan zijn er nog de vele artikelen en publicaties die jaarlijks van zijn hand verschijnen.
Kan ds. Van Amstel nee zeggen? „Nee. Dat is echt mijn zwakte. Ik kwam pas terug van een Israëlreis en ik moest, mócht weer aan het werk. Maar ik dacht: Hoe kán het toch allemaal in één week, bij al het andere werk - niet minder dan twintig bezoeken bijvoorbeeld. Maar het is tegelijk zulk mooi werk. En: mijn vrouw staat mij in alles bij.”
Verdrietig
Waar staat de predikant binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken? „Dat wordt nogal eens gevraagd. Ik heb mij nooit binnen bepaalde groepen willen begeven. Ik ben geen dienstknecht van een groep. Want dan moet je ook de taal van die groep gaan spreken. Dat wil ik niet, en dat kan ik ook niet. Wil je de kerk in haar geheel dienen, dan zul je naar iedereen moeten luisteren - en dat is iets anders dan iedereen gelijk geven. Maar het stemt me wel eens verdrietig dat hoewel je de eenheid zoekt, je die eenheid steeds meer ziet wankelen.”
„In mijn beginjaren”, zegt ds. Van Amstel, „kon ik in Mussel en Werkendam met hetzelfde psalmbriefje terecht. Nu kan dat niet meer. Alleen al omdat er binnen onze kerken zo veel liturgische verschillen zijn. Of mensen zeggen: „O, die is van de Herziening Statenvertaling…” En zo ben je voor de een te degelijk, en voor de ander niet degelijk genoeg. Terwijl ik in mijn preken niet ben veranderd. Dat doet me wel eens verdriet. Ik lijd soms echt aan de kerk.”
„Maar”, zegt hij, „juist vorige week las ik wat Paulus schrijft aan de Thessalonicensen, dat hij niet ophoudt voor hen te danken. En die woorden kreeg ik terug. Ik dacht: Dank ik wel genoeg? Ben ik eigenlijk niet veel meer bezig met bidden?”
En wat was het antwoord? „Ik moet denken aan een voorval uit de tijd dat ik nog kandidaat was. Ik had gepreekt in Zuidland, een heel kleine gemeente. Na afloop van de dienst vroeg een jonge diaken: „Hebt u niet wat te veel gedankt?” Toen zei een oudere ouderling, zomaar in één zin: „Gods volk heeft meer schuld in het niet danken dan in het niet bidden.””
Veertig dienstjaren, zegt ds. Van Amstel, „ze komen deze weken nogal eens terug. Heb ik wel voldoende gewaarschuwd? Heb ik voldoende getroost? Als ik ooit afscheid mag preken, zal dat zijn met de woorden: „Het is volbracht!” Niet door mij, maar door een Ander. Op een zondagmorgen werd ik onwel. In het ziekenhuis heeft de Heere me toen zo vertroost, zo onuitsprekelijk vertroost. „Hij die in u een goed werk begonnen is, zal het voleindigen”, daarbij bepaalde Hij mij. Er is níéts van mij bij. Het ligt vast in Hem.”