Zelfverloochening
Er zijn ook mensen die wel nabij de zaligheid komen. Dat zijn zij die uiterlijk vrij burgerlijk en onberispelijk leven. Zij maken zich aan grove besmetting niet schuldig, het zijn geen vloekers en geen drinkers. Daar hebben ze een afkeer van.
Als hun werk echter eens bezien werd, blijkt dat ze de kracht der godzaligheid ook nog missen. Immers, waar de godzaligheid in waarheid is, moet ze haar kracht doen en vertonen in een waarachtige bekering. Dat is niet in het laten van enige uiterlijke en grove dingen en in het doen van enig gemeen goed.De kracht der bekering en godzaligheid bestaat uit het haten van alle zonden en een toeleg tot alle deugden, zodat men zeggen kan: „Ik heb uw bevelen in alles voor recht gehouden en alle valse pad heb ik gehaat.”
Waar de godzaligheid in kracht is, vertoont zij zich in het bijzonder in geestelijke en moeilijke plichten en is ze het meest bezig met het inwendige van de mens. Het uiterlijke wordt wel geschikt naar de regel van de godsvrucht. Het blijft dan niet bij het wat snoeien van de uiterlijke takken, in wat lichten naar buiten. Dan legt men het toe op de wortel der zonde, op reiniging van het hart. Ook de vuile lusten verdwijnen onder de kracht der godzaligheid en de hartstochten worden beteugeld. Men legt het toe op zelfverloochening, op het doden van de oude mens.
Abraham Hellenbroek, predikant te Rotterdam (”Mengelstoffen”, 1742)