Kok gaat zware dagen tegemoet
Na het aftreden van zijn gehele tweede paarse kabinet in april moest premier Kok nog slechts twee dingen doen om het dossier-Srebrenica na zeven jaar te kunnen sluiten: zich verantwoorden voor een parlementaire enquêtecommissie (dit najaar) én een bezoek brengen aan Srebrenica inclusief een ontmoeting met de overlevenden en nabestaanden van de ruim 7000 vermoorde moslimmannen.
Onder die overlevenden heerst nog veel wrok jegens Nederland omdat Nederlandse militairen, Dutchbat, niet hebben voorkomen dat hun mannen, zonen, vaders en broers massaal werden afgeslacht. Kok gaat een paar zware dagen tegemoet.
In zijn acht jaar als premier zal geen dossier Kok zoveel zorgen en pijn hebben bezorgd als Srebrenica. Het drama in de moslimenclave in juli 1995 was niet alleen de ergste oorlogsmisdaad in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog, het was ook een dieptepunt in de politieke loopbaan van Kok. „Wat daar is gebeurd blijft met zwarte letters in de muur gegrift als een schandvlek voor ons allemaal”, zei Kok al in december 1995.
Kok groeide op in een arm gezin als zoon van een timmerman in Bergambacht en was zes jaar oud in de hongerwinter van 1944. De herinneringen aan die tijd hebben zijn houding jegens oorlog en apert onrecht bepaald. Mede daarom moet hij zo lang hebben geworsteld met de vraag in hoeverre hij politiek medeverantwoordelijk was voor de massamoord in Srebrenica.
Want Kok was er al die tijd direct bij betrokken. Hij was vice-premier toen het kabinet-Lubbers III in november 1993 besloot tot het uitzenden van Dutchbat naar Bosnië. Het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) noemde dit in zijn rapport van april dit jaar een „ondoordachte en nagenoeg onuitvoerbare vredesmissie”, waartoe was besloten in „een mengeling van humanitaire bewogenheid en politieke ambities.”
In de dramatische julidagen van 1995 was Kok premier. Volgens het NIOD zette de minister-president niet zwaar in op zijn regiefunctie in dit dossier. „Hij was zeker betrokken bij de problemen, ook persoonlijk. Maar in de beleidsvorming en -uitvoering bleef hij meer nog dan Lubbers op de achtergrond”, schreef het NIOD. Naar verluidt waren dit zinnen die Kok bij lezing van het rapport in tranen brachten.
Kok was er, samen met kroonprins Willem-Alexander, ook bij toen de militairen van Dutchbat anderhalve week na de val van de enclave veilig en wel arriveerden in Pleso, het VN-kamp bij de Kroatische hoofdstad Zagreb. Minister Pronk (toen minister voor Ontwikkelingssamenwerking) had vlak daarvoor voor het eerst van ’genocide’ gerept.
Kok wilde een sobere bijeenkomst en voelde zich bekocht toen bleek dat toenmalig landmachtchef Couzy juist de militaire kapel en drank had geregeld. Het leverde ontluisterende beelden op van op hoempamuziek dansende soldaten die op het netvlies van vele Nederlanders staan gebrand.
Bijna zeven jaar worstelde Kok met de zaak. Met het naderen van het NIOD-rapport werd de man die volgens oud-PvdA-minister van Defensie Stemerdink de uitstraling had van een net geopende vrieskist bij momenten onverwacht emotioneel. Zo reageerde Kok vorig jaar september ongemeen fel toen NIOD-directeur Blom opnieuw een half jaar uitstel voor zijn rapport vroeg.
Toen minister Pronk eind maart van dit jaar „voor zijn beurt sprak” door in het tv-programma NOVA te melden dat naar zijn inzichten „de politiek had gefaald” rond de val van Srebrenica, reageerde Kok getergd. Wat hem vooral stak was dat het leek alsof Jan Pronk het alleenrecht had op een geweten, en niet hij, Wim Kok, ook ontzettend worstelde met de doden van Srebrenica.
Ingehouden was nog zijn oordeel over Pronks optreden: „Een ongelukkige ontboezeming.” Maar in een Kamerdebatje over Pronks uitlatingen raakte Kok zijn zelfbeheersing kwijt. „De beste dienst die aan de inwoners van dat gebied bewezen kan worden, is gewoon thuisblijven”, zei Kok cynisch tegen SP-leider Marijnissen.
Een week daarna kwam het NIOD met zijn rapport van bijna 3400 pagina’s, waarin vooral het laatste kabinet-Lubbers onder uit de zak kreeg. In een eerste reactie benadrukte Kok nog dat in 1993 „niets doen geen optie was.” Maar hij gaf wel toe dat hij en zijn medebewindslieden „ waren tekortgeschoten”. Maar hij zei ook iedereen recht in de ogen te kunnen kijken: „De Nederlandse regering heeft steeds naar eer en geweten gedaan wat moest en kon gebeuren.”
De schuld voor het drama legde Kok toen nadrukkelijk bij de Bosnisch-Servische legerleider Mladic. „Hij deelde van A tot Z de lakens uit en niemand anders. Ik denk niet dat de genocide te voorkomen was.”
Maar nog geen week later, nadat de ministers Pronk en De Grave (Defensie) hadden gedreigd met aftreden, kwam Kok toch tot de conclusie dat het NIOD-rapport „niet zonder gevolgen kon blijven.” De overige ministers en staatssecretarissen sloten zich aan bij zijn besluit af te treden.
„Nederland neemt nadrukkelijk niet de schuld op zich voor de gruwelijke moord op duizenden Bosnische moslims in 1995. Wel wordt op deze wijze de politieke medeverantwoordelijkheid van Nederland voor de situatie waarin dit kon gebeuren, zichtbaar gemaakt. De internationale gemeenschap is anoniem en kan niet op een zichtbare manier verantwoording nemen, verantwoordelijkheid nemen tegenover de slachtoffers en nabestaanden van Srebrenica. Ik kan en doe dat wel”, zei de zichtbaar gebroken Kok in een verklaring in de Tweede Kamer.
Kok toont die verantwoordelijkheid nu op de plek waar het het moeilijkst is: tegenover de nabestaanden van de ruim 7000 vermoordde moslimmannen.