„De ‘ballingschap’ was een zegen”
Het CDA heeft zich in de afgelopen 25 jaar prima staande gehouden. Ook in de toekomst is er blijvend plaats voor een grote christelijke partij in ons land. Mogelijk kunnen ChristenUnie en SGP een plaats krijgen binnen de christen-democratie.
Volgende week dinsdag bestaat het Christen Democratisch Appèl een kwarteeuw. Prof. dr. G. J. Schutte, hoogleraar geschiedenis van het Nederlands protestantisme aan de Vrije Universiteit, heeft de discussie over samenvoeging van de Katholieke Volkspartij (KVP), de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en de Christelijk Historische Unie (CHU) in de jaren zeventig van de vorige eeuw bewust meegemaakt. Hij blikt terug en kijkt vooruit.Schutte is geen directbetrokkene, want hij is geen CDA’er. De hoogleraar, die eind dit jaar met emeritaat gaat, is lid van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en sympathiseert met de ChristenUnie. Vanuit zijn deskundigheid over het Nederlands protestantisme volgde en volgt hij de christen-democratie echter met meer dan gemiddelde belangstelling.
De ontstaansreden van het CDA was een negatieve. Schutte: „Het ging vanaf de jaren zestig in de vorig eeuw bergafwaarts met de grote confessionele partijen. Door secularisatie en ontzuiling verloren ze hun meerderheid in de Tweede en de Eerste Kamer.
De samenvoeging van de partijen was een riskante operatie. „De grote vraag waarvoor de politieke leiding van de partij stond, luidde: Hoe krijgen we eenheid? De bloedgroepen hadden elk hun eigen politieke kleur. De KVP stond in het midden, de gereformeerde ARP was duidelijk links georiënteerd en de hervormde CHU stemde meestal rechts.”
Schutte vindt dat het CDA in de afgelopen jaren een duidelijke eigen politieke koers heeft uitgestippeld. Van grote verschillen en vleugels binnen de partij is nauwelijks sprake. „Het concept van de verantwoordelijke samenleving waarbij maatschappelijke verbanden maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen, vormt de kern van het CDA-denken. Dat past prima bij de soevereiniteit in eigen kring die de volgelingen van Abraham Kuyper voorstonden. ARP’ers zagen graag dat organisaties als scholen, zorginstellingen en vakbonden op hun terrein eigen verantwoordelijkheid zouden dragen. Dat wil het CDA ook.”
„Ook het rooms-katholieke denken, waarbij verantwoordelijkheden voor de inrichting van de samenleving op een zo laag mogelijk niveau moeten komen (subsidiariteit), sluit naadloos aan op het CDA-denken. Geen CDA’er hoeft zich bij de huidige koers een verliezer te voelen.”
De vorming van het CDA heeft een belangrijke wijziging in het denken over christelijke organisatievorming teweeggebracht. „Tot de jaren zeventig waren de levensbeschouwelijke instellingen en partijen gebaseerd op een beginsel. Alleen degenen die het beginsel onderschreven, konden lid zijn van en gebruikmaken van de diensten. Het CDA verliet dat uitgangspunt en werd een programmapartij. Iedereen die zich in het programma, de doelstelling, kon vinden, mocht meedoen. Hoewel er in de beginperiode botsingen waren, bevorderde dit uitgangpunt de eenheid. De bloedgroependiscussie in het CDA speelt nauwelijks nog een rol.”
„Door deze nieuwe benadering had de partij de potentie uit te groeien tot een volkspartij. Ook niet-christenen konden zich immers thuis voelen bij deze partij, mits ze de doelstellingen onderschreven. Je kunt, gezien de verkiezingsuitslagen, niet anders zeggen dan dat redelijk tot goed is gelukt.”
Een volkspartij heeft ook zwakke kanten, weet Schutte. „De kiezers zitten niet zo vast als bij een beginselpartij. Per verkiezing kan dat leiden tot verschillende resultaten. Dat was bij het CDA duidelijk te zien.”
Een ander probleem waar een christelijke volkspartij mee worstelt, is de mate waarin ze haar principiële uitgangspunt benadrukt. „Dat kan niet al te expliciet, want dat kost kiezers. Balkenende vraagt aandacht voor waarden en normen. Dat is zijn verdienste, maar als hij nu eens zou zeggen dat die normen voor hem de Tien Geboden uit de Bijbel zijn? Dan keren veel CDA-kiezers zich teleurgesteld af.”
Het CDA heeft volgens Schutte sneller dan anderen doorzien dat het politieke en culturele klimaat in Nederland in de jaren zeventig enorm veranderde. „De ontzuiling ging snel. De drie christelijke partijen hebben op het juiste moment tot fusie besloten. Ze beseften dat confessionele partijen het afzonderlijk niet zouden redden. In een seculariserende samenleving heeft het CDA zich in de afgelopen 25 jaar prima staande gehouden.”
Schutte vindt de huidige 44 CDA-zetels in de Tweede Kamer aan de hoge kant. „Het is meer dan de natuurlijke aanhang. In opiniepeilingen schommelen ze nu rond de 30 à 35. Dat lijkt me reëel.” Maar dat wil volgens de hoogleraar niet zeggen dat het CDA bij de volgende verkiezingsuitslag ook zo laag zal scoren. „De laatste verkiezing ging het om Balkenende of PvdA-leider Bos. Bij elke volgende verkiezing zal het weer een duo zijn waar de strijd tussen gaat. Als het CDA een aansprekende leider heeft en de tegenstander is zwak, dan is de partij zo maar weer de grootste.”
„De verkiezingen in Nederland gaan niet meer over beginselen of programma’s. Het gaat niet om christelijke politiek of niet-christelijke politiek. We kunnen dat betreuren, maar het is de werkelijkheid. Het gaat om de mannetjes, het gaat om de uitstraling en om hypes. Kortom, we leven in een televisiedemocratie.”
De hoogleraar vindt dat „de ballingschap” van de partij, toen ze tijdens de kabinetten-Kok (1994-2002) geen regeringsverantwoordelijkheid droeg, „zegenrijk” was. „Toen was het CDA gedwongen zijn positie opnieuw te bepalen. Dat heeft geleid tot een opwaardering van de christelijke uitgangspunten. Men maakt zich nu drukker om het christelijk karakter van zichzelf en van Nederland.”
Schutte denkt dat Nederland een politiek driestromenland zal blijven: een linker, een rechter en een middenpartij. „Voor die middenpositie is het CDA geknipt. Bovendien mag religie weer in de samenleving. Een christelijke partij kan daarvan profiteren. Daarom ben ik niet pessimistisch over de toekomst van het CDA.”
In een politiek driestromenland is volgens Schutte slechts een marginale rol voor ChristenUnie en SGP weggelegd. „Hun electorale positie verslechtert. Dat zie je aan de uitslagen. Ik denk dat de bevindelijken op enig moment uit onze samenleving zullen verdwijnen. Ook de ChristenUnie heeft het moeilijk. De partij profileert zich op een aantal standpunten, zoals het christelijk-sociaal gedachtegoed en het milieu. Maar dat doen de linkse partijen ook. Is dat een solide basis voor de toekomst?”
Bovendien constateert Schutte dat veel kiezers die altijd ChristenUnie of SGP stemden, bij de laatste twee verkiezingen voor de Tweede Kamer de voorkeur aan Balkenende gaven. „Een tweede keer gaat dat gemakkelijker dan de eerste keer. De partijen moeten daarom nadenken over de kansen die ze hebben in de toekomst. Wat willen ze met hun idealen en hoe kunnen ze die het beste verwezenlijken? Kun je dat het beste doen door zelfstandige splintertjes te blijven? Hoe geloofwaardig ben je dan? Je zou als kleine christelijke partijen een bond kunnen vormen in het CDA, zoals er nu een Gereformeerde Bond is binnen de Protestantse Kerk in Nederland.”
Zo’n discussie heeft voor Schutte ook een principieel tintje: „Is het in een niet-christelijk land als Nederland, waarin meelevende christenen een minoriteit zijn, zinvol om kleine christelijke partijtjes te handhaven? Kunnen we ons die verdeeldheid wel permitteren? Laten ChristenUnie en SGP die vragen bij het 25-jarig bestaan van het CDA maar eens onder ogen zien.”