Kerk & religie

„Effectiefste hulp komt van slachtoffers zelf”

AMERSFOORT - Westerse ontwikkelingshulp gebeurt nog veel te veel volgens (pre)koloniale modellen. „Wij komen even helpen”, is de gedachte dan. Formeel zijn de oude methoden allang verworpen, maar in de praktijk zijn ze springlevend. „We behandelen met name de mannen vaak als kinderen.”

Mark Wallet
30 September 2005 11:21Gewijzigd op 14 November 2020 03:00

Dat zei dr. Thea Hilhorst van de Wageningen Universiteit donderdag op een symposium over internationale humanitaire hulpverlening in Amersfoort. De dag, die door vluchtelingenorganisatie ZOA georganiseerd was, stond in het teken van het thema ”Mind the gap”.Noodhulporganisaties ervaren vaak een grote kloof tussen de eerste fases van noodhulp en het daaropvolgende traject waarin structurele ontwikkeling een plaats moet krijgen. Die ontwikkelingshulp kan steeds moeilijker plaatsvinden zonder in een wirwar van politieke belangen en conflicten te belanden. Hoe neutraal kan een hulporganisatie in een dergelijke context nog zijn?

Hilhorst pleitte ervoor niet te overspannen met het begrip neutraliteit om te gaan. „Neutraliteit is geen doel in zichzelf, maar enkel een middel om het doel van humanitaire hulpverlening te bereiken.” Pure neutraliteit is bovendien onmogelijk. Door aan de kant van de armen te gaan staan, sorteert een hulporganisatie al voor, stelde de Wageningse docente rurale ontwikkelingsstudies.

Partijdigheid is volgens haar even goed een element in de hulpverlening. „Tijdens het apartheidsregime in Zuid-Afrika was ook niemand neutraal. Dat was eenvoudigweg onmogelijk.” Waar het om gaat is dat er vertrouwen is bij de bevolking, zodat de organisatie haar werk kan doen.

De humanitaire hulpverlening is altijd al verweven geweest met politieke vraagstukken, zei Hilhorst. Vóór de jaren negentig vond hulpverlening plaats in het krachtenveld van de Koude Oorlog: een organisatie stond óf aan de communistische kant óf aan de kant van de NAVO. Tegenwoordig staan vraagstukken rond humaniteit en mensenrechten centraal. Hulp is altijd politiek geladen en kan dus (negatieve) reacties oproepen vanuit de bevolking.

Hilhorst benadrukte echter dat agressie tegenover hulporganisaties niet altijd voortkomt uit politieke overwegingen. „De levensstijl en cultuur die de hulpverleners meebrengen, kan ook een bron van haat zijn. Onze levensgewoonten in ontwikkelingslanden zijn iets wat we best eens mogen doorlichten.”

De docente gelooft niet dat de situatie voor niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) de laatste jaren over het algemeen veel gecompliceerder is geworden. Er spelen weliswaar nieuwe problemen, maar andere zijn weer verdwenen. Waar het volgens haar in de huidige situatie vooral om gaat is dat er een gedegen samenwerking komt tussen ngo’s, zakenmensen, overheid en andere spelers. Hulpverlening kan niet meer geïsoleerd gebeuren.

Hilhorst gaf aan dat samenwerking te meer noodzakelijk is omdat er in de jaren negentig veel aandacht voor structurele hulp is gekomen. Een noodhulporganisatie is niet meer klaar met het bieden van de eerste hulp. Van belang is dat de structurele hulp vrijwel gelijktijdig met de noodhulp op gang komt. „Na een jaar is het vaak ondoenlijk dat nog op te pakken.” Voor noodhulporganisaties vraagt dat dus gedegen overleg met instellingen die langer op de plaats blijven.

Daarnaast moeten oude werkmodellen definitief opgeruimd worden. De bevolking in ontwikkelingslanden is niet per definitie onwetend. Hun cultuur is principieel gelijkwaardig aan de onze en dus geen vreemd verschijnsel. Een noodsituatie kent altijd meer dan één oplossing. „Laat de lokale bevolking veel meer meedenken in het hulpverleningsprogramma”, adviseerde Hilhorst.

Mihir Bhatt, werkzaam voor een Indiase organisatie die hulp verleent na rampen, onderstreepte eveneens het belang van de lokale bevolking bij de hulpverlening. „De meest inventieve, creatieve geesten die er bestaan, zijn de slachtoffers van de ramp zelf. Zij zijn structureel ondergewaardeerd, maar de belangrijkste wederopbouw komt van hen”, betoogde hij.

Hulpverleningsorganisaties zouden volgens Bhatt vraaggerichter te werk moeten gaan en de armen in het middelpunt van al hun activiteiten moeten stellen. Laat hen beslissen over wat belangrijk is, aldus de Indiase hulpverlener. Ngo’s zouden bijvoorbeeld moeten investeren in het verhogen van hun koopkracht door ze contant geld te geven voor werk dat ze verrichten.

In een forumdebat onder leiding van ChristenUnie-senator Eimert van Middelkoop kwam onder meer de rol van religie in de hulpverlening ter sprake. „Kan de christelijke identiteit een probleem worden in conflictsituaties waar religie een grote rol speelt?” vroeg de regionale programmamanager Afrika van ZOA, dr. Rein Dekker, zich af. Bhatt gaf aan dat ieder mens een achtergrond heeft en dat dit dus ook voor de hulpverlener geldt. De vraag is alleen aan wie er hulp gegeven wordt. Daarbij mag geen onderscheid gemaakt worden naar ras of religieuze achtergrond.

Hilhorst bepleitte zeer voorzichtig om te gaan met de factor religie. „Voor je het weet, ben je een speelbal in de politiek.” Aan de andere kant is religie in veel landen zo normaal, dat de inwoners werkelijk niet zouden weten wat het is om religieus neutraal te zijn, gaf de docente aan. Christelijke organisaties hoeven hun identiteit dus zeker niet onder stoelen of banken te steken, concludeerde Dekker.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer