Twaalf en negen jaar geëist tegen Afghanen voor gruweldaden
DEN HAAG (ANP) – Het openbaar ministerie (OM) heeft maandag voor de rechtbank in Den Haag twaalf en negen jaar cel geëist tegen twee in Nederland wonende Afghanen. Zij worden ervan verdacht in de periode eind jaren zeventig tot begin jaren negentig tegenstanders van het toenmalige communistische regime in hun land op uiterst gruwelijke manier te hebben laten martelen.
Het tweetal, de 58–jarige Habibullah J. en de 57–jarige Hesamuddin H., was destijds in Afghanistan actief voor de militaire inlichtingendienst Khad–e–Nezami. In die hoedanigheid arresteerden zij, volgens het OM, personen van wie zij door marteling bruikbare inlichtingen of bekentenissen probeerden los te krijgen. Tegen J. is negen jaar geëist, tegen H. twaalf.De zaken tegen J. en H. zijn de eerste zogeheten 1F–zaken die het OM voor de rechter brengt. Het gaat daarbij om asielzoekers die ervan worden verdacht in hun eigen land oorlogsmisdrijven te hebben gepleegd.
De Immigratie– en Naturalisatiedienst (IND) heeft de afgelopen jaren honderden dossiers aan het OM overhandigd van asielzoekers van wie het vermoeden bestaat dat ze oorlogsmisdaden op hun geweten hebben. Met uitzondering van deze zaak vond het landelijk parket van het OM in geen van de andere IND–meldingen echter voldoende bewijs om tot vervolging over te gaan.
H. en J. vroegen respectievelijk in 1992 en 1996 asiel in Nederland aan. J. woonde tot aan zijn arrestatie eind vorig jaar in Lopik, H. in Boskoop. H. stond volgens het OM vanaf 1983 aan het hoofd van de Khad. L. was hoofd van de afdeling ondervraging van deze inlichtingendienst. Beide mannen ontkennen overigens dat zij hebben gemarteld of daartoe opdracht hebben gegeven.
De advocaten van de verdachten protesteerden maandag nog tegen de aanklacht van het OM. Die is volgens hen voor hun cliënten veel te vaag om zich tegen te kunnen verweren. De rechtbank verwierp dit bezwaar echter.
Het OM moet het in deze strafzaak vooral doen met belastende getuigenverklaringen, met name van slachtoffers. Probleem daarbij is dat de vermeende misdrijven zich lang geleden hebben voorgedaan. Ook is een aantal getuigen moeilijk te vinden of niet meer te traceren.
Een ander probleem voor justitie, aldus officier van justitie Teeven, was dat het bedreigen van getuigen en tolken in deze zaak geen uitzondering bleek. De rechtbank trok eerder de schorsing van het voorarrest van H. nog in, omdat uit afgeluisterde telefoongesprekken na zijn vrijlating bleek dat hij contact zocht met mensen die betrokken zijn bij deze zaak.
Rechtbankvoorzitter R. van Rossem vond dat uit de taps bleek dat H. deze mensen probeerde onder druk te zetten en te beïnvloeden. Het OM heeft in Nederland en Afghanistan getuigen ondervraagd die iets konden zeggen over de rol van de twee van oorlogsmisdaden verdachte Afghanen.
Aanklaagster T. Polescuk benadrukte maandag nog dat verdachte H. tijdens het communistische bewind in Afghanistan zelfs een leidende rol onder de machthebbers in dat land had. „Hij was de directeur van de militaire inlichtingendienst. In die functie was hij een van de machtigste personen van het land. Hij zegt bij zijn eerste verhoor bij de IND in 1992: Ik heb zelf veertien jaar de macht gehad en nu is de Mujaheddin aan de macht".
Uit het dossier komt die absolute macht ook duidelijk naar voren, concludeert Polescuk. „H. kon beslissen over (onrechtmatige) arrestaties, opsluitingen, overplaatsingen en wie op welke wijze werd gemarteld" meent ze. „Hij wordt in het dossier omschreven als zeer wreed, wat ook zijn echtgenote bevestigt in dagboeken. Voor de slachtoffers in handen van H en J. moet het een beangstigende ervaring zijn geweest om overgeleverd te zijn aan verdachten die van martelen een instrument hadden gemaakt. De slachtoffers ondervinden daar nu nog dagelijks de gevolgen van".
De advocaten van de verdachten komen woensdag en volgende week maandag aan het woord.