Wreedheid en milde humor bij Foer
Titel:
”Extreem luid & ongelooflijk dichtbij”
Auteur: Jonathan Safran Foer
Uitgeverij: Anthos/Manteau, Amsterdam, 2005
ISBN 90 7634 155 9
Pagina’s: 376
Prijs: € 19,95. Jonathan Safran Foer is een spraakmakend auteur. In Nederland zijn al 50.000 exemplaren van zijn roman ”Alles is verlicht” verkocht. Eerder dit jaar verscheen zijn tweede roman in vertaling: ”Extreem luid & ongelooflijk dichtbij”. Het is een wonderlijk, indrukwekkend en ontroerend boek.
Eerlijk gezegd kun je als lezer van traditionele romans wel een beetje tegenzin krijgen als je bladert door ”Extreem luid & ongelooflijk dichtbij”. Er staan allerlei afbeeldingen in, grote foto’s van deurknoppen bijvoorbeeld, maar ook bladzijden met handgeschreven woorden in vele kleuren. De laatste vijftien bladzijden van het boek zijn foto’s van een man -of een vrouw?- die naar beneden valt vanaf de WTC-toren op 11 september 2001.
Maar eigenlijk valt de persoon niet naar beneden. Als je doorbladert naar het einde lijkt het een terugdraaiende film: de man valt omhoog. Dat vormt niet voor niets het slot van deze wonderlijke roman. „Als ik nog meer foto’s had gehad”, denkt de negenjarige hoofdpersoon Oskar Schell op de laatste bladzijde, „was hij door het raam het gebouw weer ingevlogen, en dan was de rook in het gat verdwenen waar even later het vliegtuig uit zou komen. Dan had papa zijn berichten achterstevoren ingesproken totdat het antwoordapparaat leeg was, en het vliegtuig was achteruit bij hem vandaan gevlogen, helemaal naar Boston.” - „Alles was veilig geweest.”
Fragiliteit
Deze laatste vier woorden vormen de slotzin van de roman. Ze geven exact aan waar het hier om gaat: veiligheid. Dan gaat het niet alleen om veiligheid tegenover terrorisme, maar ook om de kwetsbaarheid van het leven, de broosheid van geluk en de fragiliteit van het menselijke bestaan. Het zijn bekende thema’s in de literatuur, maar Foer stelt ze aan de orde zonder dat je het idee krijgt met belegen issues te maken te hebben.
Vooral Foers vertelperspectief zorgt hiervoor: zijn negenjarige hoofdpersoon Oskar, die volgens het achterplat van het boek uitvinder, sieradenontwerper, amateur-entomoloog, francofiel, slagwerker, verwoed schrijver van fanmail, pacifist, shakespeareaans acteur en romanticus is.
In de roman gebeurt veel; diverse personages nemen het woord en maken het perspectief breed. De hoofdlijn is gereserveerd voor Oskar Schell, die zijn vader verloor bij de aanslagen van al-Qaida in New York. In de nalatenschap van zijn vader vindt hij een geheimzinnige sleutel. In de envelop waarin de sleutel zit, staat de naam Black. Oskar denkt: als ik weet bij welk slot deze sleutel hoort, kom ik dichter bij mijn vader - misschien wel ”ongelooflijk” dichtbij.
Acht maanden zoekt hij en dan heeft hij de persoon gevonden van wie de sleutel is. Het blijkt dat deze oplossing Oskar niet verder brengt, maar wel ontstaat er nu een zekere aanvaarding of begrip bij hem. Dat hangt ook samen met een bekentenis die hij doet tegenover deze meneer Black. Het is een ontroerend moment aan het slot van de roman.
Brieven
Belangrijke andere verhaallijnen verruimen het decor. Oskars oma schrijft brieven aan hem, waarin zij vertelt over haar levensloop. Pijnlijke ervaringen zetten de toon, maar ook blijkt de verbondenheid aan medemensen een eigensoortige spankracht aan het leven te geven. Dat hangt direct samen met de figuur van Oskars opa, die als huurder bij oma inwoont. Hij was lang geleden met de noorderzon vertrokken, toen hij begreep dat zijn vrouw zwanger was. Nu is hij terug, nadat hij ergens in Duitsland op een groot televisiescherm de Twin Towers zag instorten. Ook deze opa schrijft brieven; niet naar Oskar, maar naar Oskars vader, zijn bloedeigen zoon - die hij niet gekend heeft.
Een zekere ”tristesse” zweeft voortdurend door dit boek. Opvallend is de joodse atmosfeer van de roman. Oog voor de wreedheid in het leven en de pijn van het menselijke tekort gaan samen met een milde humor. Bovendien sterft de hoop niet, hoe onbestaanbaar ook.