Zij worden ervan verdacht in de jaren zeventig en tachtig tegenstanders van het toenmalige communistische regime in hun land aan uiterst gruwelijke vormen van martelingen te hebben onderworpen.

Het tweetal, de 58-jarige Habibullah J. en de 57-jarige Hesamuddin H., waren destijds in Afghanistan actief voor de militaire inlichtingendienst Khad-e-Nezami. In die hoedanigheid arresteerden zij, volgens de beschuldigingen van het openbaar ministerie, personen van wie zij door middel van marteling hetzij bruikbare inlichtingen, hetzij bekentenissen omtrent subversieve activiteiten probeerden los te krijgen.

De ’verdachten’ werden daarbij onder meer onder stroom gezet, met stokken geslagen en met tangen bewerkt. Ook werden vrouwelijke familieleden voor hun ogen verkracht, aldus hun verklaringen. De zaken tegen J. en H. zijn de eerste zogeheten 1F-zaken die het OM voor de rechter brengt. Het gaat daarbij om asielzoekers die ervan worden verdacht in eigen land oorlogsmisdrijven te hebben gepleegd. H. en J. vroegen respectievelijk in 1992 en 1996 politiek asiel aan in Nederland. Van H. is bekend dat hem de vluchtelingenstatus weer is ontnomen. J. woonde tot aan zijn arrestatie eind vorig jaar in Benschop, H. in Boskoop. Beide mannen ontkennen dat zij hebben gemarteld of daartoe opdracht hebben gegeven.

De advocaten van het tweetal denkt dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een grote rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de strafzaak. De raadslieden vroegen de rechtbank een aantal IND’ers als getuige te horen. De rechtbank wees dit verzoek af, omdat er al voldoende IND’ers zijn gehoord.

De IND heeft de afgelopen jaren honderden 1F-dossiers van asielzoekers aan het landelijk parket van het OM overhandigd. In geen van die zaken vond het OM voldoende aanknopingspunten om tot vervolging over te gaan.

De rechtbank heeft twee weken voor het proces uitgetrokken.