Opinie

Bot in de war met goede bedoelingen

De eenzijdige spijtbetuiging van minister Bernard Bot van Buitenlandse Zaken voor het Nederlandse politieke en militaire optreden in de periode 1945-1949 doet de geschiedenis van de Indonesische onafhankelijkheid en de positie van de Nederlandse Indië-veteranen, onbedoeld, onrecht. Dat betoogt Hans van Baalen.

16 September 2005 19:41Gewijzigd op 14 November 2020 02:57

Bot is een kind van Indië en heeft de Japanse kampen aan den lijve ondervonden. Zijn emotionele betrokkenheid bij Indonesië is daarom te begrijpen, maar de eenzijdige spijtbetuiging doet de geschiedenis, onbedoeld, onrecht. Ook de toekomstige betrekkingen tussen beide landen zijn daarmee niet gediend. Integendeel.

Een politicus mag geen onduidelijkheid scheppen en dat is, wederom onbedoeld, precies wat er gebeurd is. Reden voor de VVD om de minister schriftelijk tekst en uitleg over zijn uitspraken te Den Haag en te Jakarta te vragen om de erkenning van de inzet van de Nederlandse militairen bij herstel van recht en orde in het toenmalige Nederlands-Indië expliciet zeker te stellen. Hierdoor moet de noodzakelijke duidelijkheid worden gegeven over de officiële uitleg van de geschiedenis door de Nederlandse regering. Hiertoe een voorzet.

Op 15 augustus 1945 capituleerde Japan en daarmee de Japanse troepen in Nederlands-Indië. Twee dagen later, op 17 augustus, riepen Sukarno en Hatta de republiek Indonesië uit. De Nederlanders in de kampen en vele andere burgers van Nederlands-Indië daarbuiten waren hun leven niet zeker in de chaos die op de Japanse capitulatie en de uitroeping van de republiek volgde.

De republiek wist slechts delen van Java en Sumatra onder haar feitelijk gezag te brengen. In de buitengewesten was zij non-existent. Misdaden tegen de Nederlanders en andere bevolkingsgroepen, waaronder Indo-Europeanen en Chinezen, wist de republiek in de Bersiap-periode niet te voorkomen. Het Indonesische leger, de TNI, functioneerde niet als een reguliere krijgsmacht, maar als guerrilla-eenheden die nauwelijks tot het brengen van orde in staat waren.

Acceptatie

Nederland, dat volgens het destijds geldende volkenrecht de soevereiniteit over de archipel toekwam, was na de oorlog genoodzaakt diens gezag te herstellen en haar onderdanen te beschermen. Met het herstel van de oude koloniale verhoudingen had dat niets van doen. Reeds op 7 december 1942 had koningin Wilhelmina vanuit Londen verklaard dat Nederlands-Indië, na de oorlog, binnen het verband van het Koninkrijk zelfstandig zou kunnen worden.

Nederland streefde een Nederlands-Indonesische Unie na „op de hechte grondslag van volledige deelgenootschap.” Voor de West werd dit later binnen het Koninkrijksstatuut gerealiseerd. Dat het Nederlands beleid door de feiten werd ingehaald, doet aan de respectabiliteit daarvan niet af. Hetzelfde geldt, overigens, ten opzichte van de inzet van Nederland om de Papoea’s in Nederlands-Nieuw-Guinea op zelfbeschikking voor te bereiden.

De Nederlandse militairen en burgerambtenaren, die zich vanaf de uitroeping van de republiek Indonesië op 17 augustus 1945 tot de officiële overdracht van de soevereiniteit op 27 december 1949 voor orde en recht in het latere Indonesië hebben ingezet, zijn wij dank verschuldigd. Hun inzet verdient blijvende erkenning.

Het aanvaarden van 17 augustus 1945 als de officiële datum van de Indonesische onafhankelijkheid staat dat niet in de weg. De aanvaarding van deze datum is de acceptatie van de loop van de geschiedenis, zoals die toentertijd niet kon worden voorzien. Vele Nederlandse bewindslieden, hun ambtenaren en leden van de Staten-Generaal hebben in het verleden de receptie van de Indonesische ambassadeur te Den Haag op 17 augustus bezocht en daarmee deze datum de facto erkend.

De Nederlandse ambassadeur te Jakarta nam op gelijke wijze deel aan de opeenvolgende vieringen van de Indonesische onafhankelijk in diens gastland zelf. Nederland had de republiek reeds met de onderhandelingen op de Hoge Veluwe in 1946 de facto en via de souvereiniteitsoverdracht in 1949 juridisch erkend. Kortom, waar hebben we het over?

Het feit dat minister Bot de zestigjarige herdenking van de Indonesische onafhankelijkheid in Jakarta in het presidentieel paleis afgelopen maand bijwoonde is hoogstens van symbolische, niet van feitelijke of juridische waarde. Wel relevant is diens opmerking dat 17 augustus nu ook in morele zin door Nederland wordt erkend.

Capitulatie

Evenzeer relevant is zijn eenzijdige spijtbetuiging voor het Nederlandse militaire optreden na 17 augustus 1945. Idem zijn verklaring dat Nederland daarmee aan de verkeerde kant van de geschiedenis was komen te staan. Wat heeft minister Bot hiermee willen uitdrukken? Welke implicaties hebben zijn woorden? Wat betekenen zij voor de erkenning van de Nederlandse militairen en burgerambtenaren in de periode 1945-1949? Wat is het verschil tussen het betuigen van spijt en het maken van excuses, hetgeen de minister nadrukkelijk zei niet te hebben gedaan, en wat is het onderscheid tussen het aanvaarden in plaats van het erkennen van 17 augustus 1945?

Minister Bot is zowel bij de herdenking van de Japanse capitulatie op 15 augustus te Den Haag als bij zijn toespraak op het Indonesische ministerie van Buitenlandse Zaken te Jakarta op 16 augustus met zijn eigen goede bedoelingen in de knoop geraakt. In Indonesië bestaat voor spijt, laat staan voor excuses van Nederlandse zijde weinig tot geen belangstelling. Het verschil tussen aanvaarding en erkenning van 17 augustus 1945 ontgaat de nieuwe generatie Indonesiërs geheel.

De geschiedenis is gelopen zoals zij gelopen is. Erkenning van de Indonesische onafhankelijkheid, inclusief datum, heeft de facto en de jure al lang plaatsgehad. Nederland blijkt nog steeds met het Indische verleden te worstelen, niet Indonesië. Nederland is voor Indonesië een gewoon land geworden. Indonesië neemt in Nederland nog altijd een bijzondere plaats in. Zeker in politiek Den Haag, dat zich blijkens de opstelling van minister Bot de weduwe van Indië blijft voelen.

De aanwezigheid van minister Bot bij de viering van zestig jaar Indonesische onafhankelijkheid te Jakarta heeft vooral in Den Haag indruk gemaakt. Het is de minister ontgaan dat met de door hem, wederom onbedoeld, geschapen onduidelijkheid aan de inzet van Nederland in de periode 1945-1949 onrecht is gedaan. De minister dient dat recht te zetten.

Inspiratie

Hem past daarom expliciete erkenning van onze Indië-veteranen, die voor het overgrote deel voor hun nummer zijn opgekomen. Zij hadden en hebben part noch deel aan de naar binnen gekeerde Haagse politieke verwerking van de geschiedenis van de Indonesische onafhankelijkheid. Zij hebben zich destijds ingezet voor het beschermen van mensenlevens en hebben veel leed voorkomen. De rest is voer voor historici.

Of een andere politieke strategie van Nederland beter was geweest is wijsheid achteraf. Dat geldt ook voor speculatie over een andere opstelling van Sukarno en Hatta, de Verenigde Naties en de Verenigde Staten. Wel relevant is een nauwere samenwerking tussen Nederland en Indonesië op politiek, economisch en cultureel terrein in de toekomst.

De VVD heeft reeds eerder voorgesteld dat de parlementen van Indonesië en Nederland tot een gestructureerde samenwerking komen, zoals dat ook met de staten van de Nederlandse Antillen en Aruba het geval is en mogelijk met Suriname staat te gebeuren. Wederzijdse erkenning van het gedeelde verleden met zowel de goede als de slechte kanten, respect voor elkaars bedoelingen en een opgeruimd gemoed kunnen inspiratie opleveren om in de toekomst nauwer samen te werken. Eenzijdige spijtbetuigingen passen daarin niet.

De auteur is woordvoerder Buitenlandse Zaken van de VVD-Tweede-Kamerfractie.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer