Ook kerkvaders waren mensen
Fascinerende mensen zijn het, de kerkvaders. „En toch”, zei prof. drs. J. A. Meijer vrijdagmiddag in zijn afscheidscollege aan de Theologische Universiteit in Kampen (TUK), „het zijn ménsen, mensen met hun zwakke kanten.”
Wat is de blijvende betekenis van de kerkvaders, de patres? Hun werken herbergen grote schatten, zo stelde de buitengewoon hoogleraar nieuwtestamentisch, hellenistisch en oudchristelijk Grieks en oudchristelijk Latijn. Schatten „die we alleen tot onze schade ongebruikt kunnen laten liggen.”
Ook de kerkvaders waren echter ménsen, zo zei hij. „Als Christus Zijn kerk aan de acht grote patres uit handen had gegeven, dan was er al lang geen christelijke kerk meer geweest.”
”Kerk van mensen, kerk van God”, luidde de titel van de rede die prof. Meijer uitsprak ter gelegenheid van zijn afscheid van de vrijgemaakte universiteit, waaraan hij sinds 1969 was verbonden.
Na iets te hebben gezegd over de klank die het woord ”kerkvader” in de loop van de eeuwen heeft gehad, zoomde hij in op een van de drie „grote Cappadociërs”: Basilius. „Reeds bij zijn leven noemde men hem: Basilius de Grote.”
En hij wás een groot kerkvader, onderstreepte prof. Meijer. Evenwel was er volgens hem ook een andere Basilius, met overtuigingen die „toch wel uit de buurt raken van wat Gods Woord ons duidelijk leert.”
„Wordt hij nu minder groot?” wierp de scheidende hoogleraar op. „Ik denk het niet. Maar de grote kerkvader blijkt wel een kind van zijn tijd te zijn. Die we rustig mogen eren als voorganger. Maar op wie we niet kunnen steunen. Omdat hij zelf van genade moet leven.”
Over de andere kerkvaders moet hetzelfde gezegd worden. „Christus heeft mensen willen gebruiken om Zijn Woord te verkondigen. En steeds weer schonk Hij groeiend inzicht en bracht Hij reformatie. Want de kerk van mensen blijft de kerk van Christus. En dus -dat hebben de patres ons zo goed geleerd- de kerk van God.”
Deze geloofsbelijdenis heeft grote consequenties, merkte prof. Meijer op. „Als de kerk van Christus is, bepaalt Hij alleen de grenzen ervan. Dan is alleen Zijn Woord norm voor leer en leven.”
Toch, zei hij, „bekruipt mij de laatste jaren de vrees dat we in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt, red.) een derde criterium hebben gekregen: de traditie. Niet een traditie zoals Rome die kent. Maar het respect voor wat ons overgeleverd is ligt er soms wel dichtbij. Je moet je houden aan Gods Woord, zoals samengevat in de confessie en zoals uitgewerkt in de gereformeerde praktijk. Een beroep op Schilder, een beroep op wat we twintig jaar geleden nog allemaal dachten, een beroep op de winst van de Vrijmaking, het lijkt een zelfstandig argument te worden.”
Het gevaar van een bovenschriftuurlijke binding dreigt hier echter, aldus prof. Meijer. „Dan trekken wij de grenzen van de kerk nauwer dan Christus ze trekt. Dan dreigt een kerk van mensen toch een mensenkerk te worden. Dan dreigt het Donatisme terug te keren: een kerk van heiligen.”
Er moet ruimte zijn in de kerk van Christus, meent hij. „De ruimte van het evangelie. En waar de Schrift geen duidelijkheid biedt, mogen wij geen duidelijkheid postuleren.”
Tegelijkertijd ziet de buitengewoon hoogleraar „een niet minder groot gevaar aan een heel andere, veel modernere kant opdoemen.” Zo signaleert hij „hier en daar een schriftgebruik dat de goddelijke Schrift niet echt aan het woord laat komen. Bij discussies over de vrouw in het ambt en over homoseksualiteit is men mijns inziens te gauw klaar met wat de Bijbel duidelijk zegt. Wie de Heilige Schrift met een al te menselijke hermeneutiek benadert, een hermeneutiek van de emotie, geeft Christus niet het laatste woord. En draagt er, stellig onbedoeld, aan bij dat Zijn kerk toch op een mensenkerk gaat lijken.”
Toch is er geen reden tot somberheid, zo besloot prof. Meijer zijn afscheidscollege. „De kerk van mensen is de kerk van God.”