Betaalbare energievoorziening vraagt dialoog
Aan het idee van minister Brinkhorst om de energiebedrijven te splitsen kleven zwaarwegende nadelen, volgens dr. ir. J. G. Slootweg.
De afgelopen week heeft minister Brinkhorst van Economische Zaken het voorstel voor de zogenaamde Splitsingswet verzonden naar de leden van de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel beoogt de Nederlandse energiebedrijven te splitsen in een commercieel bedrijf en een netwerkbedrijf.
De grote Nederlandse energiebedrijven (Eneco, Essent, Nuon en Delta - de EEND-bedrijven) zijn fel gekant tegen het voornemen tot splitsing en willen privatiseren in hun huidige vorm.
De EEND-bedrijven zijn (combinaties van) voormalige provinciale en gemeentelijke energiebedrijven. Daardoor zijn de bedrijven actief in (vrijwel) de gehele energieketen: elektriciteitsopwekking, -handel en -transport en handel in en transport van aardgas.
Monopolie
Bij de liberalisering van de energiesector is besloten dat elektriciteits- en gasnetwerken een zogenaamd natuurlijk monopolie vormen. Dit impliceert dat het invoeren van concurrentie in het geval van energienetwerken de efficiëntie niet bevordert, maar juist beperkt. Uiteraard was dit laatste niet de bedoeling van de liberaliseringsoperatie. Daarom is besloten gas- en elektriciteitsnetwerken niet te liberaliseren, maar streng te reguleren.
De combinatie van volledig commerciële activiteiten (elektriciteitsopwekking en elektriciteitshandel en handel in gas) enerzijds en gereguleerde activiteiten (het netbeheer) anderzijds in een en hetzelfde bedrijf leidt echter tot een politiek probleem en tot een economisch-theoretisch probleem.
Ongewenst
Het politieke probleem is het volgende. De (gedeeltelijk commerciële) EEND-bedrijven zijn op dit moment geheel in handen van gemeentelijke en provinciale overheden. Het wordt echter ongewenst geacht dat overheden een belang hebben in een commercieel, risicodragend bedrijf. Tegelijk is het algemene gevoelen in de politiek dat elektriciteits- en gasnetwerken essentiële infrastructuren zijn die niet in handen van private partijen mogen komen.
Als gevolg van deze beide standpunten mogen overheden de energiebedrijven in hun huidige vorm niet verkopen, maar evenmin bezitten.
Het economisch-theoretische probleem wordt gedeeltelijk gevormd door het feit dat netwerkbedrijven in de verleiding zouden kunnen komen de commerciële tak van het eigen bedrijf te bevoordelen bij toegang tot en gebruik van de netwerken. Andere leveranciers zouden in dat geval geen eerlijke kans krijgen om te concurreren met de klanten die zijn aangeslotenen op het desbetreffende net.
Daarnaast is het economisch-theoretisch nogal problematisch dat de EEND-bedrijven de inkomsten uit het netwerk kunnen inzetten in de concurrentiestrijd in de wel geliberaliseerde delen van de energiesector.
Nadelen
Het voornemen van minister Brinkhorst om de EEND-bedrijven te splitsen zou beide genoemde problemen oplossen. Het heeft echter ook enkele zwaarwegende nadelen.
Ten eerste moet het hoogst onwaarschijnlijk worden geacht dat de geïntegreerde energiebedrijven in de ons omringende landen (Duitsland, België en Frankrijk) eveneens zullen worden gesplitst. Via een eventuele splitsing worden de EEND-bedrijven in Europa juist op achterstand gezet.
De commerciële restanten van de huidige EEND-bedrijven zullen naar verwachting dan ook spoedig in handen komen van buitenlandse bedrijven. Daarmee verdwijnt elke politieke controle over energieopwekking en -handel.
Ten tweede is het voor de huidige EEND-bedrijven vanwege de omvangrijke en vrij zekere inkomsten uit het netwerk mogelijk tegen een lage rente kapitaal aan te trekken. Voor een duurzame en betaalbare energievoorziening in Nederland is en blijft veel geld nodig. Door de EEND-bedrijven te splitsen, wordt het aantrekken van kapitaal aanmerkelijk duurder. Nederland wordt door een eventuele splitsing dus met nodeloos hoge (energie)kosten opgezadeld.
Nieuwe denkrichtingen
Het voornemen van de minister (een volledige splitsing) en de wens van de EEND-bedrijven (privatiseren in de huidige vorm) doen geen recht aan de diverse belangen. Met het oog op een eerlijke concurrentie én op de duurzaamheid en betaalbaarheid van de Nederlandse energievoorziening zijn daarom nieuwe denkrichtingen nodig.
Zo kan worden gedacht aan een constructie met preferente aandelen, waarbij overheden ondanks een (financieel) minderheidsbelang de uiteindelijke zeggenschap behouden, of aan een wettelijk voorschrift dat de netwerken te allen tijde in eigendom moeten blijven van een onderneming die in Nederland zetelt.
Het belang van een duurzame en betaalbare energievoorziening in Nederland vergt dat de strijdende partijen de loopgraven verlaten en een constructieve dialoog beginnen waarbij alle mogelijkheden zorgvuldig worden overwogen.
De auteur is elektrotechnisch ingenieur en bedrijfskundige. Hij is werkzaam bij het netwerkbedrijf van een van de grote Nederlandse energiebedrijven, maar schrijft deze bijdrage op persoonlijke titel.