Het gedenken van Gods daden
Titel:
”Gods lof op de lippen. Aspecten van liturgie en kerkmuziek”
Auteur: dr. Jan Smelik
Uitgeverij: Boekencentrum, Zoetermeer, 2005
ISBN 90 239 1907 6
Pagina’s: 205
Prijs: € 17,50; Titel: ”Tussen aarde en hemel. Over geloof en ongeloof in muziek”
Auteur: Kasper Jansen
Uitgeverij: Prometheus/NRC Handelsblad, Amsterdam/Rotterdam, 2005
ISBN 90 446 0602 6
Pagina’s: 128
Prijs: € 9,95.
Aandacht voor liturgie en haar muziek is een vorm van hartbewaking die onontbeerlijk is voor de goede gezondheid van de kerk. In ”Gods lof op de lippen” legt musicoloog en hymnoloog dr. Jan Smelik liturgie en kerkmuziek aan de monitor en stelt hij scherpe diagnoses.
Het ontleden van liturgie en kerkmuziek is de gereformeerd-vrijgemaakte musicoloog wel toevertrouwd. Zijn pennenvruchten verschijnen in tal van periodieken. Ook was hij een van de redacteuren van de standaardwerken ”Nieuw handboek voor de kerkorganist” (1995) en ”Het kerklied. Een geschiedenis” (2001). In 1997 promoveerde hij op het proefschrift ”Eén in lied en leven. Het stichtelijk lied bij Nederlandse protestanten tussen 1866 en 1938”. Kortom, hij weet zijn weetje wel op het gebied van liturgie en kerkmuziek. Wat hij met dít boekje beoogt, is een bezinning op de liturgie en de muziek die daar klinkt. Alleen daarom al verdient dit boekje aanbeveling. Voor predikanten, kerkmusici en geïnteresseerde gemeenteleden is er veel te halen.
De liturgische en muzikale thema’s die Smelik in tien opstellen aansnijdt, beziet hij vanuit de historie en vooral vanuit de primaire bron, de Schrift. De opstellen werden voor een groot deel elders gepubliceerd, onduidelijk blijft waar en wanneer.
In de liturgie gaat het om het gedenken van Gods daden, niet als een herhaling van die heilsdaden, maar als het present stellen ervan. Met de stelling dat veel onenigheid over de eredienst in belangrijke mate is toe te schrijven aan tegengestelde theologische opvattingen trapt Smelik een open deur in. Hier legt hij een relatie met de evangelische beweging, die hij allesbehalve homogeen noemt. Het evangelische gedachtegoed vertaalt zich in een pleidooi voor laagdrempeligheid, spontaniteit, ongedwongenheid en aantrekkelijkheid van de kerkdienst, elementen die hij ook in sommige gevestigde protestantse kerken signaleert. Zeker waar het gaat om het aantrekkelijk maken van de kerkdienst voor met name buitenkerkelijken. Terecht vraagt hij zich af in hoeverre de kerkdienst daaraan aangepast moet worden. Voor hem is dat ondergeschikt aan het gedenken van Gods daden.
Muziekstijlen
Dat gedenken strekt zich ook uit tot de muziek. Ook die vereist eerbied. „In de kerk klinken geen muziekstijlen en -genres die het idee geven dat je in een winkelcentrum rondloopt of dat je een popconcert bijwoont.” Dat onderscheid is niet te vinden in het boekje ”Tussen aarde en hemel”, geschreven door Kasper Jansen, sinds 25 jaar kunst- en muziekredacteur van NRC Handelsblad. Jansen laat mensen aan het woord die iets vinden van geloof en ongeloof in muziek. De visies die in de vijftien opstellen over religieuze muziek zijn opgetekend, doen de wereld volgens hem bijna net zo splijten als de verschillen in geloofsrichtingen. Dat blijkt ook wel uit de coryfeeën die de auteur opvoert. Zo heeft humanist Willem Breuker niet zo’n boodschap aan het geloof. De jazzmusicus blijft op zondagmorgen liever een uurtje langer in bed liggen. Niettemin bezingt hij Psalm 122 in drie talen, elk met een eigen melodie en maakte hij een jazzy-oratorium van het bijbelboek Jona.
Bachs Matthäus Passion doet de ongelovige evangelist Nico van der Meel net zo veel als Louis Davids’ liedje over het hondje van Dirkie. Het noodlot in beide is even onafwendbaar, maar beide teksten veroorzaken bij hem eenzelfde ontroering: „Het verhaal vreet aan je geest.” Voor Boudewijn Tarenskeen kan het hele verhaal van Matthéüs op een bierviltje. Volgens hem heeft Bach er scheepsladingen koraalteksten en aria’s bijgehaald om het massa en lengte te geven.
Het is duidelijk dat Smelik in ”Gods lof op de lippen” uit een ander vaatje tapt. De vermaarde Trouw-columnist A. J. (Bert) Klei schreef ooit: „Zeg mij hoe en wat je zingt en ik zal zeggen waar je kerkt.” Nog altijd een waarheid als een koe. Volgens Smelik is muziek in de eredienst geen muzak, dat is muziek die onopvallend als achtergrondbehang fungeert. Kerkmuziek ontvouwt de glorie van God. Daarin gaat het om kwaliteit van teksten en muziek, van liedboeken, van orgelspel, et cetera. Smelik: „De keuze voor een bepaald liedrepertoire hangt samen met wát en hóe mensen geloven.” Op het evangelische of opwekkingsrepertoire is hij snel uitgekeken. Lekker swingen en zingen over een bloes die onder de spaghettimix zit, of God loven met de bel van je fiets als je maar niet op je snufferd valt, is volgens hem pure bloedarmoede.
Vragen
Over het kerklied zelf brengt Smelik bekende gegevens naar voren. Zo wortelt het kerklied niet in de gelovige mens, maar is het doordrenkt van de Schriften. Het is een vorm van verkondiging of wordt (met Calvijn) gerekend tot de gezongen gebeden. Op het beeld van Smeliks monitor verschijnen ook opvallende dingen. Zo zou Calvijn met zijn waarschuwingen tegen misbruik van muziek in een lange kerkelijke traditie staan en diens theologische visie op muziek het best te karakteriseren zijn als „bijbels-humanistisch.” Smelik rekent ook af met gevestigde opvattingen, zoals onder andere met de stelling van Abraham Kuyper dat Calvijn een essentiële bijdrage aan de muziekgeschiedenis zou hebben geleverd en dat de psalmmelodieën afkomstig zouden zijn van straatliedjes.
Toch roept Smelik ook vragen op. Zo zou in recente onderzoeken de vraag gesteld zijn of de eerste christenen van meet af aan de psalmen (en hun melodieën) uit de synagoge hebben overgenomen. Reconstructies van die joodse praktijk noemt Smelik vrij naïef. Maar daarmee kan hij toch niet doelen op het omvangrijke werk van Abraham Idelssohn, vastgelegd in diens boek ”Jewish Music: its historical development”, waarin deze voorbeelden geeft van Geneefse psalmmelodieën die rechtstreeks uit de vroege joodse synagogale praktijk komen? Smelik wil dat echter aangetoond zien op grond van methodologisch verantwoord wetenschappelijk onderzoek. Juist daaraan zou het ontbreken.
Gezangen
Over de manier waarop de psalmen gezongen (zouden moeten) worden en wat zo’n beetje iedereen daarvan vindt, zou heel wat te zeggen zijn. Kasper Jansen laat daarover zijn gelijknamige neef aan het woord, die organist is van de Oude Kerk in Putten. „Daar zingen ze graag een psalm of een gezang, maar houden niet echt van muziek.” Hoewel de Puttense Kasper zelf graag ritmisch zingt, is daar in Oude Kerk geen sprake van. Men zegt dan: „Zie je wel, het begint met ritmisch zingen en het eindigt met hupsakee en tralala.” Van een niet onbijbels fondantlied als Abba Vader gaat hij over zijn nek. Terecht!
Smelik wijdt nog een aantal bladzijden aan het zingen van gezangen. Er zijn kerkgenootschappen die dat afkeuren, onder meer omdat men beducht is dat daarmee een dwaalleer de kerk wordt ingezongen. Dit roept bij Smelik de vraag op of dat dan niet het geval is wanneer ze in de huiselijk kring zonder kerkelijk en ambtelijk toezicht wel worden gezongen.
Over het selectief gebruik van de psalmen door grote delen ervan helemaal links te laten liggen, is Smelik nogal scherp. „Men verliest het recht door zich op Calvijn te beroepen dat in de kerkdienst (vooral) psalmen gezongen moeten worden en vervolgens er maar een heel klein percentage van te gebruiken”, zegt hij. Men zou hem kunnen tegenwerpen of dat zo vreemd is. Hoeveel van de 419 gezangen van het Liedboek voor de kerken worden daadwerkelijk gezongen?
Er zouden nog tal van interessante aspecten te noemen zijn. Men leze zelf. Smelik reikt met zijn vlotte pen bezinningsstof te over aan. De meeste hoofdstukken in het boekje van Kasper Jansen verschenen eerder in NRC Handelsblad.