Kracht en zwakte van Said
Mede Titel: ”Oriëntalisten”
Auteur: Edward W. Said, vertaald uit het Engels door Wiecher Hulst, met een nawoord van Sjoerd de Jong
Uitgeverij: Mets & Schilt, Amsterdam, 2005
ISBN 90 5330 396 0
Pagina’s: 480
Prijs: € 35,00. Van De Jong verschijnt in oktober een bundel columns onder de titel ”Spijtwraak. Hoe Nederland afrekent met zichzelf” (Prometheus).
Het heeft meer dan 25 jaar geduurd, maar nu is er dan eindelijk een goede Nederlandse vertaling van ”Orientalism”, het invloedrijke en omstreden meesterwerk van de Amerikaanse literatuurwetenschapper Edward Said. In dit boek hekelt Said de beeldvorming over het Oosten die westerse schrijvers, filosofen, politici en wetenschappers eeuwenlang hebben gekoesterd. NRC-redacteur Sjoerd de Jong schreef een verhelderend nawoord bij Saids aanklacht.
De boodschap van Said liegt er niet om: Europese auteurs, van Aeschylus tot Marx en Flaubert, hebben een specifieke verzameling gemeenplaatsen over de Oriënt geconstrueerd. Enkele van deze stereotypen: de oosterling is leugenachtig, kruiperig, gespeend van energie en initiatief, achterbaks, onvriendelijk jegens dieren, hij heeft een wanordelijke geest en begrijpt niet wat de slimme Europeaan direct doorziet.
Zo’n beeld stond in dienst van een politieke praktijk van onderdrukking en machtsuitbreiding. Steeds was het Westen (Europa) de toeschouwer, de rechter van elk facet van oosters gedrag. Steeds werd het Oosten gezien als zwakker, ’natuurlijk’ aanhangsel van Europa. Saids boek is een breed opgezette, erudiete maar ook onevenwichtige en soms verwarrende cultuurgeschiedenis van eeuwenlange westerse beeldvorming over de Oriënt. En tegelijk een ongemeen fel ”j’accuse” tegen westerse politici die hun machtspolitiek in de Oriënt met denigrerende beelden hebben gerechtvaardigd.
Foucault
Said, overleden in 2003, was een veelzijdig en paradoxaal man: een liefhebber van de Europese literatuur, een gesoigneerde intellectueel, een politiek activist die zich zijn leven lang inzette voor de Palestijnse zaak. Zijn moeder was van Palestijnse afkomst, zijn vader Amerikaans staatsburger van Arabische afkomst. Said brengt zijn jeugd in Jeruzalem en Caïro door. In Amerika begint hij aan Harvard en Princeton een succesvolle carrière als literatuurwetenschapper. Vanaf 1963 doceert hij aan de Colombia University in New York.
Internationale doorbraak komt in 1978, als zijn boek ”Orientalism” verschijnt. Het slaat in als een bom. Een stroom van kritieken en interpretaties komt op gang. Voor linkse intellectuelen is ”Orientalism” een heilig boek, voor conservatieve politici een nachtmerrie. Said draagt met zijn aanval zelfs sterk bij aan een geheel nieuwe studierichting, de cultural studies.
Bij de nu verschenen Nederlandse vertaling schreef Sjoerd de Jong een nawoord. De Jong, voormalig chef van de boekenredactie van NRC Handelsblad en columnist, is sinds kort adjunct-hoofdredacteur. Een helder formulerende, voortdurend nuancerende intellectueel die eerst aan een vraag begint te morrelen voordat hij aan het antwoord begint. We strijken neer in een café ergens op de Amsterdamse grachten.
„Orientalism”, zegt De Jong met de hand op de Engelse pocketuitgave, „is vooral in Amerika erg invloedrijk geworden. Het verscheen midden in de jaren van het antikolonialisme. Dat het zo’n impact heeft gehad moet je zien in de tijdgeest: het klassieke antikoloniale denken van het marxisme, dat in de jaren zestig bloeide, verschoof naar een meer postmoderne visie, die zich bezig ging houden met beeldvorming.
Said heeft die ontwikkeling bezegeld. Een belangrijke inspirator voor hem was de Franse filosoof Foucault. Foucault deconstrueert allerlei vertogen over het Westen en het niet-Westen om te laten zien dat wat erachter zit helemaal geen objectieve feiten zijn, maar machtspraktijken. Dat is wat Said in ”Orientalism” ook doet. Bij hem komen de marxistisch geïnspireerde kritiek op het kolonialisme en de postmoderne kritiek op beeldvorming samen. Dat maakte het tot een enorm succes onder progressieve intellectuelen in Amerika.”
Niet eenduidig
Wat belangrijk is om de kracht én de zwakte van het boek te waarderen, is dat je de term oriëntalisme goed opvat, doceert De Jong. „Said is daar bewust niet eenduidig over. Aan de ene kant slaat oriëntalisme bij hem op de wetenschappelijke discipline, die in het Nederlands oriëntalistiek heet: etnografen, linguïsten, historici die het Oosten bestuderen. Maar oriëntalisme slaat bij Said ook op het geheel van vooroordelen die het beeld van de Oriënt bepalen. Een beeld dat volgens hem paternalistisch, racistisch is. En dan heb je ook nog oriëntalisme in de derde betekenis van westerse machtspraktijken in de niet-westerse wereld. Bewust hanteert Said een vage term waarmee hij zijn retorische punt probeert te maken.”
De Jong heeft Saids boek ervaren als een eye-opener, maar ook als een betoog dat voortdurend prikkelt tot tegenspraak en verder denken. „Begrippen waarvan wij denken dat ze eeuwenoud zijn en altijd behoord hebben tot de niet-westerse wereld, blijken betrekkelijk nieuwe constructies te zijn. Neem het hindoeïsme. We gaan ervan uit dat dat dé religie van India is. Maar als je dat precies nagaat zie je het hindoeïsme als term voor een wereldgodsdienst uit India pas in de negentiende eeuw ontstaat, in de koloniale tijd. Een dergelijke dialectiek vind je bij Said treffend beschreven.”
Kritiek
Kritiek op Said is er veel geweest. Een speerpunt van die kritiek richt zich op het feit dat hij vrijwel alles laat opgaan in beeldvorming. De Jong ziet dat bezwaar ook: „Die benadering is heel nuttig, maar kan doorslaan. Als alles beeldvorming wordt, gaat het nooit meer over dé islam, maar over ”onze beeldvorming over de islam”. Gaat het nooit over criminaliteit, maar altijd over ”beeldvorming over criminaliteit”.
Dat is een terecht kritiekpunt op Said, want mensen willen het uiteindelijk natuurlijk over de zaak zelf hebben. Maar ik ben gemengd over dit punt. Want als je een willekeurige Bruna binnenloopt, zie je stapels fictie en pulp over vrouwenleed in de Oriënt liggen. In de trant van: ”ik werd ontvoerd met de kamelenkaravaan”, ”ik werd overal geslagen”. En dan denk je: daar heb je nu precies wat Said met oriëntalisme” bedoelt.”
De Jong bepleit daarom een genuanceerd midden tussen twee extremen. „Je moet niet dansen op Saids graf, zoals kort na zijn overlijden in Trouw werd gedaan. Hij werd toen bijvoorbeeld de ”intellectuele vader van het islamitisch terrorisme” genoemd. Dat slaat gewoon nergens op. Mohammed B. is niet bij Said te rade gegaan. Tegelijk moet je van hem ook geen onfeilbaar orakel maken dat altijd en overal gelijk heeft.”
Hoe vindt u Saids stelling dat het kolonialisme eigenlijk nooit is beëindigd?
„Het boek gaat over de Europese oriëntalistiek, en vervolgens gebruikt Said dat om de Amerikaanse buitenlandse politiek te kritiseren. ”Orientalism” verscheen op het moment dat de Amerikaanse rol in het Midden-Oosten fors begon toe te nemen. En daar zet Said zich uit naam van Arabisch nationalisme tegen af. In dat nationalisme is hij veel te ver gegaan, hij heeft bijvoorbeeld veel te weinig oog gehad voor de gebreken en misdaden van een autocratisch regime als dat van Saddam Hussein. Said heeft zich ook uit naam van dat achterhaalde nationalisme fel gekeerd tegen de Amerikaanse interventie in Irak.”
Said stelt dat Amerika westerse en democratische waarden naar het Midden-Oosten exporteert zoals een meester het schoolbord leeg veegt en opnieuw beschrijft. Die kritiek snijdt hout.
„Je zou inderdaad kunnen zeggen dat Said het Amerikaanse beschavingsproject in het Midden-Oosten zag als een terugkeer van het Europees kolonialisme, de ”white man’s burden” in een nieuw jasje. Daar zit wel iets in, ook de Amerikanen denken een wereldwijde missie te hebben, maar toch vraag ik me af of hij daarin gelijk heeft.
Dit is glad ijs, maar Amerikanen hebben meer dan de oude Europese kolonialen het idee dat iedereen een eigen cultuur heeft en in staat is vooruitgang te boeken, dat iedereen het ideaal van vrijheid en democratie beaamt en ook daadwerkelijk kan bereiken. Wij hoeven alleen maar mensen daartoe op te roepen, wakker te maken.
Dat is iets anders dan het negentiende-eeuwse Europese model. Dat gaat ervan uit dat buiten Europa iedereen in duisternis leeft, en dat wij die volken zachtaardig maar als het niet lukt hardhandig moeten opvoeden tot beschaving. Bush vindt zichzelf een antioriëntalist. Omdat hij zegt: Luister, de Arabische volken zijn niet wezenlijk anders dan wij. Over de kansen op succes van zo’n missie is daarmee natuurlijk nog niets gezegd. Kijk naar de jongste ontwikkelingen in Irak.”
Welke winst zou het Nederlandse multiculturele debat met dit boek kunnen doen?
„In Nederland is het hoog tijd dat we eens ophouden met elkaar af te rekenen in termen van politieke correctheid, lafheid, softheid et cetera. Zolang het debat tussen polariteiten heen en weer blijft schieten, zie ik er weinig heil in. Daarvan zijn voorbeelden te over. Aan de ene kant wordt moslims voor de voeten geworpen dat ze geen incasseringsvermogen hebben, dat ze achterlijk zijn en noem het scala van neo-oriëntalistische clichés maar op. Aan de andere kant suggereren moslims zelf soms dat er niets aan de hand is en dat het allemaal wel los zal lopen als de politiek nou maar eens op zou houden met beuken.
Men schiet naar beide kanten door. Said kan ons helpen leren inzien dat moslims geen in de tijd bevroren bewoners uit de Middeleeuwen zijn. Tegelijk moet je in de gaten houden dat je het niet altijd maar over beeldvorming kunt blijven hebben. Je moet het ook echt hebben over wat er aan de hand is, en dan het liefst zo concreet mogelijk. Dus niet tijdloos blijven praten over wat er mis is met de islam, maar concreet over de oorzaken en de inhoud van het huidige radicalisme.
Wat is het grote probleem in Nederland op dit moment? Er is geen wervend perspectief dat mensen verplicht tot een gedeelde toekomst. Het kabinet-Balkenende probeert wel zo’n perspectief te bieden, met het hervormen van de sociale zekerheid, maar het lukt niet. Balkenende vraagt mensen tegelijkertijd om pijn te lijden en dat niet erg te vinden. Dat kan wel, maar alleen als je er een wervend verhaal bij hebt, dat mensen hoop geeft op de toekomst. Daar ontbreekt het nu aan.
Aan de ene kant zijn zijn saneringsmaatregelen en al die andere projecten ingegeven door economische overwegingen. Anders kunnen we de samenleving niet meer betalen, niet meer overeind houden, zegt hij. Aan de andere kant sluipt er in zijn moralisme ook een soort cultuurkritiek, namelijk: wij zijn verwend, dus het mag ook best een tandje minder. Dat bijt elkaar. Moeten we ons stelsel nu overeind houden, of zijn we verwend en mag het best wat minder?”
Anders ligt dat bijvoorbeeld met André Rouvoet, vindt De Jong („mijn vader was een Aantjes-ARP’er”). „Rouvoet heeft de aantrekkingskracht van iemand die wel ziet dat er problemen zijn, maar die ervan overtuigd is dat wij in staat zijn die problemen met vereende krachten op te lossen. Dat is een optimisme, een wervende houding die mensen aanspreekt.”