Rangen in de muziek
Titel:
”Niet bij Bach alleen. Rangen en standen in de klassieke muziek”
Auteur: Martin Kaaij
Uitgeverij: Contact, Amsterdam, 2005
ISBN 90 254 2782 0
Pagina’s: 141
Prijs: € 16,90. Waarom tonen programma’s van klassieke concerten een beperkt aantal namen en worden andere componisten nooit gespeeld? Kwestie van kwaliteit, maar wie bepaalt dat? Het publiek niet, want dat kan niet vergelijken omdat de onbekenden nooit worden uitgevoerd. Waarom mag de ene componist wel zijn eigen regels stellen en pikken we dat van de ander niet? Martin Kaaij schreef een boekje waarin hij onder andere op deze vragen ingaat. Een eigenwijze benadering van onze muziekcultuur die tot nadenken stemt.
De auteur kent het muziekbedrijf van binnenuit. Hij is gitarist en heeft als solist een interessante carrière achter de rug. Getuige de inhoud van dit boekje keek hij verder dan zijn instrument. In elf hoofdstukken passeren diverse componisten de revue die volgens hem ten onrechte vergeten zijn. Kaaij noemt daarvoor als belangrijkste redenen: in de schaduw van de groten, de voor- en nalopers en de onaangepasten.
Volgens hem is onbekendheid lang niet altijd een kwestie van kwaliteit. Wat verstaan we onder kwaliteit? Aan de hand van voorbeelden laat hij zien dat sommige componisten tijdens hun leven grote beroemdheden waren, maar dat de geschiedenis ze heeft bijgezet als niet belangrijk. Zo noemt hij Louis Spohr, die in zijn tijd triomfen vierde als allroundcomponist. Is hij terecht overvleugeld door Mendelssohn en Schumann? Kaaij zet daar vraagtekens bij.
Het gevaar van Kaaijs aanpak zit hem in de versimpeling. Als je bijvoorbeeld het argument tegen Spohr dat hij vervelende maniertjes zou gebruiken afzet tegen Bach die dat ook doet -maar waar niemand bezwaar tegen maakt-, betwijfel ik of de schrijver zichzelf serieus neemt. Spohrs maniertjes zijn namelijk van een heel andere orde dan die van Bach. De vele virtuoze gebroken akkoordpassages in Spohrs vioolconcerten zijn inderdaad vervelend. Echter, later verdedigt Kaaij het veelvuldig variëren van eenzelfde motief in de Tweede Symfonie van Brahms met het argument: „Op elke brug in de stad hetzelfde soort smeedwerk - het kan charmant zijn, maar ook gaan tegenstaan.”
Zo worden meer componisten tegenover elkaar gesteld, waarbij ik denk: is dat nu wel eerlijk? Ten slotte: de keus van Kaaij is nogal willekeurig; er zijn honderden componisten geweest die ook vergeten zijn en die je op dezelfde gronden die Kaaij hier aanvoert ook naar voren zou kunnen halen. Zie bijvoorbeeld het vergelijkbare werkje van Maarten ’t Hart ”Du holde Kunst” (De Arbeiderspers, 1994).
De kwaliteit van het boek zit hem vooral in de schrijftrant van de auteur. Zijn stijl is vlot, zijn argumenten zijn spits en zijn vergelijkingen kostelijk. Voor wie zich op een ontspannen manier met serieuze muziek wil bezighouden en de gevestigde muzikale orde eens vanuit een andere hoek wil bezien is dit boekje een aanrader.