Congo bezorgd over ‘verdwenen’ soldaten
De Democratische Republiek Congo maakt zich grote zorgen over de spoorloze verdwijning van 3000 soldaten in het oosten van het land. Inwoners van de oostelijke provincie Noord-Kivu vrezen dat de twee bataljons met soldaten die Kinyarwanda spreken -de officiële taal van buurland Rwanda- een nieuwe opstand voorbereiden die Congo weer in een burgeroorlog kan storten.
De soldaten zijn in de nacht van 25 augustus gedeserteerd uit de legerkampen van Kanyabayonga en Kitshanga, op 150 kilometer van Goma, de hoofdstad van de grensprovincie Noord-Kivu. Hun wapens en munitie hebben ze meegenomen. In de omgeving van het vroegere hoofdkwartier van de rebellenbeweging RCD-Goma twijfelt niemand eraan dat de verdwenen eenheden met hulp van Rwanda een nieuwe opstand voorbereiden.
In Goma zelf heerst nog geen paniek, maar de onrust is groot. Volgens Roger Bambi, hoogleraar rechten aan de universiteit van de Grote Meren, is de hypothese van een nieuwe destabilisatiepoging onder invloed van Rwanda niet uit te sluiten. De Rwandese regering, waarin Tutsi’s de toon aangeven, speelt in op etnische gevoeligheden om de Tutsi’s in Noord-Kivu op de been te brengen. Ze probeert de grens tussen de twee landen te doen afbrokkelen.
De verdwenen troepen zijn voormalige strijders van de RCD-Goma. In 1998 kwam de RCD in opstand tegen de regering van Laurent Désiré Kabila, die met zijn rebellen amper twee jaar eerder vanuit het oosten van het land een einde maakte aan het regime van dictator Mobutu Sese Seko.
De RCD kon rekenen op de steun van Rwanda en rekruteerde vooral uit de ’Rwandofone’ minderheid in Oost-Congo, afstammelingen van Rwandese migranten die nog altijd Kinyarwanda, de officiële taal in Rwanda, spreken. De verhouding tussen de Rwandofone minderheid en de overige etnische groepen in het oosten van Congo is slecht. De nakomelingen van de Rwandese migranten uit de jaren ’30 en ’40 hebben nooit de Congolese nationaliteit gekregen. Ze worden gezien als collaborateurs met het Rwandese regime dat intervenieerde in de Congolese burgeroorlogen van de jaren ’90 en daarbij ook uit bleek op de rijke bodemschatten in het gebied.
„De oorlog is voorbij, maar het voormalige bestuur van de rebellen zwaait nog altijd de scepter in Goma en omgeving”, zegt prof. Bambi. Die feitelijke machthebbers gehoorzamen nog altijd aan Kigali, gelooft Bambi. De Rwandofone strijders van het RCD-Goma hebben zich volgens hem altijd gekeerd tegen het voornemen de voormalige rebellenlegers te ontmantelen en te doen opgaan in het Congolese leger, wat toch een belangrijk element is in het vredesverdrag dat in 2002 een einde maakte aan de laatste burgeroorlog in Congo.
De Rwandofone gemeenschap in Kivu is zelf ook verdeeld in extremisten die hard ingaan tegen alles wat ze ervaren als een bedreiging voor het voortbestaan van de Tutsi’s in Oost-Congo en een meer gematigde factie die zich verzoenend probeert op te stellen tegenover het centrale bestuur in Kinshasa.
De extremisten worden vooral gedreven door de vrees dat de Tutsi-minderheid in Oost-Congo vroeg of laat door de andere bevolkingsgroepen zal worden uitgeroeid. Die angst wordt ingegeven door de herinnering aan de genocide van 1994 in Rwanda, waarbij het regime en Hutu-milities een massale slachting aanrichtten onder Tutsi’s en andere tegenstanders van de Hutu-regering.
De vrees voor een soortgelijke slachtpartij in Oost-Congo lag in de zomer van 2004 aan de basis van de opstand van de Rwandofone kolonel Jules Mutebusi in Bukavu, de hoofdstad van Zuid-Kivu. Hij kreeg hulp van generaal Laurent Nkunda uit Noord-Kivu. De opstand werd neergeslagen, en uit vrees voor represailles vluchtten veel Rwandofone inwoners van Bukavu naar Rwanda, waar ze sindsdien in erbarmelijke omstandigheden leven. Ook Mutebusi heeft in Rwanda een veilig heenkomen gezocht. Kinshasa heeft zijn uitlevering geëist.
Volgens Azarias Ruberwa, algemeen secretaris van de partij RCD die na 2002 uit de rebellenbeweging is ontstaan en nu vice-president in de Congolese overgangsregering, heeft de desertie van de twee bataljons in Noord-Kivu niets te maken met etnische spanningen. Maar andere ministers, onder wie minister van Binnenlandse Zaken Théophile Mbemba, waarschuwen dat de lont weer bij het kruitvat wordt gelegd.