Commando’s bereiken vooral veel met praten
De Nederlandse pers kreeg vrijdag onder strenge voorwaarden voor het eerst toegang tot de Nederlandse commando’s in het zuiden van Afghanistan.
Hooggespannen verwachtingen over stoere cowboyverhalen werden al direct bij aankomst de grond ingeboord. „Uw scherfvesten en helmen kunt u afdoen. De dreiging is hier laag”, kregen de media te horen.
Twintig kilometer ten zuidoosten van de stad Kandahar hebben 160 commando’s en mariniers plus nog eens 85 militairen voor drie Chinook-transporthelikopters onderdak gevonden op een uitgestrekte, stoffige Amerikaanse vliegbasis. Een officiële naam heeft het Nederlandse kamp niet, maar het hoofdkwartier noemt zich Achnacarry, naar een plaatsje in Schotland dat voor de Nederlandse commando’s historisch betekenis heeft in verband met de Tweede Wereldoorlog.
De operatie had in Nederland veel voeten in aarde. Het was een speciale operatie en die moest dus eigenlijk geheim blijven. Maar vanwege de omvang besloot Den Haag er desondanks ruchtbaarheid aan te geven. Toch bleef er een waas van geheimzinnigheid om de missie hangen. Gingen onze jongens daar naartoe om aanhangers van al-Qaida en de Taliban te liquideren, of ging het alleen om verkenningen?
De militairen beweren dat de missie een successtory is van de Nederlandse aanpak in een crisisgebied. De speciale eenheden hebben nog geen schot gelost en niemand is opgepakt. Sterker nog, de eenheden zijn nog niemand tegengekomen die voldoet aan het signalement van een fundamentalistische terrorist. Het is een verrassing voor velen. Zelfs defensie kreeg bij de voorbereiding te maken met angstgevoelens voor het doelgebied. In Nederland wonende Afghaanse tolken haakten een voor een af toen zij hoorden dat de missie naar de provincie Kandahar ging.
Kolonel Kees Vollaard, commandant van de eenheid, schept duidelijkheid. „We brengen het gebied in kaart en proberen het vertrouwen van de bevolking te winnen. En dat lukt uitstekend.”
De commando’s moeten hun weg zien te vinden in een desolaat gebied van 300 bij 160 kilometer langs de grens met Pakistan in het uiterste zuiden van Afghanistan. Alle extremen in klimaat en terreingesteldheid komen er samen.
In het gebied leven naar schatting 12.000 mensen, onder vaak zeer primitieve omstandigheden. Voor het eerst in vijftien jaar kregen zij weer eens aandacht voor hun noden. Door een open en normale benadering, zonder machtsvertoon en met behulp van enige kennis van de taal (Pastun), slaagden de verkenningsteams erin contact te leggen met de dorpshoofden en de jurge’s, een soort gemeenteraad.
Als een team kennis probeert te maken met een lokale gemeenschap, gaat dat niet ongewapend. „Maar de bevolking is wel iets gewend wat wapens betreft”, zegt teamcommandant Arthur tijdens een demonstratie van zijn vaardigheden in een verlaten dorp op tien minuten vliegen van de basis. „Maar als je je blootshoofds voorstelt, word je blootshoofds ontvangen”, voegt hij daar aan toe.
Sergeant-majoor Norbert vertelt dat het contact leggen met de plaatselijke bevolking voor de mannen de grootste uitdaging is. „Het geeft tegelijkertijd de meeste voldoening. Met kleine projecten op het gebied van water, gezondheidszorg en scholing winnen zij de harten van de mensen. Daarnaast zorgt hun aanwezigheid ervoor dat hulporganisaties die het gebied tot nu toe hebben gemeden, naar binnen durven te gaan.”
Er zitten echter ook minder leuke kanten aan het werk. Dat begint volgens kolonel Vollaard al als de Chinooks een team wegbrengen voor een missie, oplopend tot tien dagen. „De landing in nergensland is riskant door de zogeheten brown-out, een enorme stofontwikkeling, die in het ergste geval een crash kan veroorzaken. En als de opdracht is zich voor tien dagen in te graven om een bepaalde plek te observeren, is dat afzien in het kwadraat.”
De gedachte dringt zich op dat de operatie ook wel door andere legereenheden uitgevoerd had kunnen worden. „Een volstrekt verkeerde gedachte”, benadrukt de kolonel. „In het gebied is er geen sprake van een relatief veilige situatie zoals in het noorden van het land. De commando’s moeten in een fractie van een seconde kunnen overschakelen van een vriendelijke benadering op dodelijk geweld. Zij moeten zware ontberingen kunnen ondergaan en zijn afgesneden van hun eigen mensen. Ze moeten weten hoe je met hinderlagen omgaat en met huis-tuin-en-keukenbommen langs de kant van de weg. Die combinatie van eigenschappen vind je alleen bij de speciale eenheden terug.”
Maar ondanks het relatief rustige karakter van zijn missie tot nu toe, maakt hij zich geen illusies. Infiltraties vanuit Pakistan, drugscriminaliteit en corrupte overheidsfunctionarissen blijven een constant gevaar. Het laten verslappen van de alertheid is geen optie.