Politiek en religie
Het klonk zo mooi. „Meerderheid Kamer noemt zich religieus”, luidde de kop van het hoofdartikel op de voorpagina vorige week zaterdag. Uit een onderzoek van deze krant bleek toen dat slechts 4 procent van de kamerleden negatief oordeelt over religie. Bovendien was tweederde van hen van mening dat de maatschappelijke betekenis van religie de laatste jaren is toegenomen en een bijna even groot deel bezoekt wel eens een kerkdienst of een andere religieuze bijeenkomst.Alle sombere theorieën over godsverduistering ten spijt: ook in een tijd waarin de ene na de andere kerk gesloopt moet worden, blijkt het religieus besef levendiger dan ooit. De antihouding die velen de afgelopen decennia ten opzichte van godsdienst hadden, is voor een groot deel verdwenen. Dat is niet alleen het geval bij de man in de straat, maar gelukkig ook bij zijn vertegenwoordigers in de Tweede Kamer.
Als illustratie bij het uitgevoerde onderzoek verschenen in de afgelopen week zes interviews met beeldbepalende politici die een diepere blik in hun geloofsleven gaven. De diversiteit die daaruit naar voren komt, tempert echter het eerdere optimisme.
Het maken van kanttekeningen bij iemands meest persoonlijke zielenroerselen is een gevaarlijke bezigheid. Toch valt niet te ontkomen aan de conclusie dat de oppervlakkige geloofsbeleving die de brede hedendaagse samenleving kenmerkt, ook bij een deel van de weldenkende politici aan te treffen is.
Velen van hen hebben nog wat met religie vanuit hun opvoeding. Soms heeft die geleid tot een radicale omkeer, vaak is niet meer dan het rudiment van een religieus gevoel overgebleven: het ietsisme, er moet wel iets zijn. Vaststaande waarheden, dogma’s, wekken afkeer, zeker als ze geldig zouden moeten zijn voor de gehele bevolking. Hun plaats is ingenomen door twijfels en vragen.
De belangrijkste verklaring daarvoor is dat deze vorm van religie steeds verder losgekoppeld wordt van de bron waarop christenen zich al eeuwenlang beroepen, Gods Woord. Begrippen als hemel, hel en het leven na de dood, waarover de Bijbel toch klare wijn schenkt, krijgen een andere invulling. De boodschap die God in Zijn Woord geeft is samen te vatten in de totale verlorenheid van de mens door de verwoestende invloed van de zonde, en de liefde van God in het schenken van Zijn Zoon als enige Redder. De moderne interpretatie heeft dat Evangelie versmald tot een boodschap van sociale gerechtigheid, ontplooiing van het individu en zorg voor het milieu. Het Algemeen Dagblad trok daarom als conclusie uit het onderzoek: ”Derde van CDA’ers gelooft niet in de hemel”.
Een van de beginselen die hiermee helaas ook zijn prijsgegeven, is de opvatting dat uit dat Woord van God eveneens duidelijke richtlijnen af te leiden zijn voor staatsvorming, zelfs zo dat de overheid haar legitimiteit en gezag slechts ontleent aan de macht van God. „Een democratie zonder geestelijke basis heeft de mogelijkheid in zich het terrein van de machten en de demonen te worden”, waarschuwde een theoloog een kwarteeuw geleden. Die uitspraak lijkt gewaagd in een tijd waarin antidemocratische machten, zich beroepend op een geestelijke basis, juist angst en verderf zaaien. Maar dat is niet van toepassing op het fundament dat de Bijbel aanreikt. Wie daarin een voedingsbodem voor een revolutionaire geest ziet, mist een leesbril.
De smalle politieke boodschap van zorg voor naaste, schepping en milieu moet daarom ingebed zijn in een verstaan van de machten die de mensheid werkelijk bedreigen - en van de verlossing daarvan. Het vage besef dat er iets hogers is, moet plaatsmaken voor een innerlijk verankerde en levendige overtuiging. Laat, waar staatkundigen zich willen onttrekken aan de kerk, de kerk haar taak blijven verstaan in een profetisch getuigenis en voortdurend gebed voor de overheid.