Eerbetoon voor slachtoffers Birma-lijn
Een muur met 3272 namen. Een gedenkteken voor de velen die vielen tijdens de aanleg van de Birma-spoorlijn. Het spoortraject werd 415 kilometer lang, en elke 2 meter kostte een mensenleven.
De herinneringsmuur werd zaterdag onthuld tijdens de jaarlijkse herdenking bij het Birma-Siammonument op landgoed Bronbeek in Arnhem. De schenker, C. P. van den Barselaar, was „een van de gelukkigen die de verschrikkingen van de dwangarbeid onder de Japanse overheersing overleefden”, zegt zijn dochter. In plaats van haar vader, die inmiddels is overleden, onthult ze de muur, samen met ex-spoorwegwerker J. Anten.
Meer dan 3000 Nederlanders kregen een graf langs de spoorlijn. Hen moeten we blijven gedenken, als een eerbetoon, maar ook als waarschuwende les voor volgende generaties, benadrukt voorzitter M. Zijlstra van het Veteraneninstituut. „In Nederland is er weinig kennis en besef van wat er in Nederlands-Indië is gebeurd. De Indische geschiedenis is echter te belangrijk om die te laten verworden tot een voetnoot in de historie.”
Ex-spoorwegwerker Bakker leest tijdens het dodenappèl zestig namen voor, willekeurig gekozen uit degenen die de dwangarbeid niet overleefden. Tot hen behoorden ook 180.000 Aziatische dwangarbeiders (90 procent van die groep), 7000 Engelsen, 2600 Australiërs en 130 Amerikanen.
Hoornsignalen klinken, een minuut stilte volgt, al laat het verkeer buiten het park weinig van die stilte heel. Het Wilhelmus wordt slechts door een deel van de aanwezigen meegezongen.
De herdenking -na zestig jaar- trekt zo’n 1400 mensen, veel meer dan eerdere jaren. Mevrouw Bruning uit Lelystad is er pas voor de tweede keer. „Ik kom hier liever in stilte en leg dan een bloemetje bij de monumenten. Ik kan dan beter herdenken dan in deze drukte.”
Haar vader overleefde de tewerkstelling bij de Birma-spoorlijn en werd na vier jaar met zijn gezin herenigd. „Wat moet die vreemde kerel hier; zo ervoeren wij het. Zelf zat ik met m’n moeder in een vrouwenkamp. Het ingrijpendst was dat m’n twee broertjes bij ons weggehaald werden. Zij moesten naar een jongenskamp.”
Bruning is alleen gekomen. „Mijn kinderen hebben hier niets mee. Ik vind dat ook best. Je moet je frustraties niet op de volgende generaties overdragen. De oorlogsperiode is verleden tijd. ’k Ben onlangs een jaar op Java geweest en heb in de kampongs geslapen. Nergens trof ik ook maar een millimeter wrok of zinspelingen op het verleden aan. Ik ben het met minister Bot eens dat we de relatie met Indonesië niet door oud zeer moeten laten bederven. Ik heb een generaal gesproken die door de Nederlanders was opgeleid, maar daarna aan de zijde van Sukarno vocht. Hij zei: „Wat wilt u? het was toch mijn eigen volk?” Ik dacht: Ik zou het ook gedaan hebben.”
Voor Eindhovenaar J. C. W. van ’t Hul is de oorlogsperiode geen voltooid verleden tijd. Hij kreeg acuut last van geheugenverlies, mogelijk door zijn traumatische ervaringen onder de Jappen. „Hele stukken waren weg; ’k wist er niets meer van. Maar het kwam terug, ook doordat ik nu in een gespreksgroep meedraai.”
Zijn vader, onderofficier in het Koninklijk Nederlands-Indische Leger (KNIL), werd door de Japanners langs de Birma-spoorlijn tewerkgesteld, maar vervolgens naar Sumatra getransporteerd. Toen hij opnieuw naar Thailand werd gebracht, werd het schip getorpedeerd en kwam hij om in de golven. „Daarom staat zijn naam niet op de herinneringsmuur, want hij is niet langs het spoor gestorven”, zegt Van ’t Hul spijtig.
Zelf werd hij uit het kamp gehaald waar hij met zijn moeder was opgesloten. „Ik ben een halfjaar gemarteld door de Kempeitai, de Japanse geheime dienst. ’k Werd verdacht van sabotage tegen de spoorwegen. Daar had ik niets mee te maken, maar ik had kennissen bij de spoorwegen, dus vandaar.
We werden met 350 man onder handen genomen. Velen werden doodgemarteld. Uiteindelijk werd ik, in een groep van 72 man, overgebracht naar een kamp. Twee dagen zaten we in een snikhete trein. Van die 72 man ben ik de enige die nog leeft. Elke keer als ik een Toyota zie rijden, word ik herinnerd aan de naam van mijn beul: Toyoda.”
Van tijd tot tijd woont Van ’t Hul de herdenkingen op Bronbeek of bij het Indiëmonument in Roermond bij. „Niet altijd, want er komen dan zo veel herinneringen en emoties boven. Sommigen van mijn vrienden komen daarom nooit. Zij kunnen het nog steeds niet aan.”