Meerderheid Kamer noemt zich religieus
Een ruime meerderheid (58 procent) van de leden van de Tweede Kamer noemt zichzelf religieus. Slechts 4 procent van hen oordeelt negatief over religie. Dat blijkt uit onderzoek van het Reformatorisch Dagblad waaraan 110 van de 150 kamerleden meededen.
Uit het onderzoek blijkt verder dat twee op de drie kamerleden vinden dat godsdienst de laatste jaren aan maatschappelijke betekenis heeft gewonnen.
Van vrijwel alle fracties bleek een ruime meerderheid bereid de vragenlijst over religie en politiek in te vullen. Om verkleuring van de uitslag te voorkomen, zijn de resultaten die het totaal van de Kamer aangaan op wetenschappelijk verantwoorde wijze gewogen naar de grootte van de diverse fracties.
Uit de cijfers blijkt dat 41 procent van de kamerleden nooit of vrijwel nooit een kerkdienst of andere religieuze samenkomst bezoekt, terwijl 58 procent dat wel doet. Zo’n 13 procent gaat ten minste één keer per week naar kerk of moskee. Iets meer dan de helft van de kamerleden (52 procent) is ook daadwerkelijk lid van een kerk of religieuze gemeenschap.
Van degenen die tot een kerk behoren, zegt 39 procent dat dit lidmaatschap hun politiek handelen in hoge mate bepaalt. Het blijken overigens vooral de kamerleden van christelijke fracties te zijn voor wie dit het geval is. Bij CU en SGP geldt dit voor allen, van de CDA’ers geeft 61 procent het aan. Politici van de seculiere partijen kiezen niet voor deze optie. Opvallend is dat één kamerlid uit het cluster LPF/Groep Wilders/Groep Nawijn dat wel doet.
Een andere vraag is of het behoren tot een bepaalde kerk bepalend is voor iemands partijkeuze. Bij 45 procent van de kerkelijke kamerleden is dat „in hoge mate” het geval. Het gaat hier om de twee SGP’ers, twee van de drie CU-kamerleden en 29 van de 44 CDA-politici.
Vijf CDA’ers en één VVD’er geven aan dat het behoren tot een kerk „een beetje” bepalend is voor kun partijkeuze. Het derde CU-kamerlid acht het eigen kerklidmaatschap niet bepalend voor zijn of haar partijkeuze.
Ruim eenderde (36 procent) van alle kamerleden gelooft in een leven na de dood. Eveneens eenderde (35 procent) wil een leven na dit leven niet uitsluiten. Een kleine 30 procent gelooft er niet in. De PvdA heeft op dit terrein de meeste ’ongelovigen’: 54 procent. Het cluster SP/Groep Lazrak volgt met 50 procent. Opmerkelijk is dat bij het CDA bijna 30 procent van de fractie moeite heeft met het idee van een hiernamaals. Zo’n 7 procent gelooft er niet in, terwijl 22 procent het niet wil uitsluiten.
Veel kamerleden ondersteunen de stelling dat de maatschappelijke betekenis van religie toeneemt: 42 procent is het daarmee eens, 24 procent een beetje eens. Een kleine meerderheid (53 procent) vindt dat het gemiddelde kamerlid te weinig van religie afweet. Dit is vooral de klacht bij de christelijke fracties.