Gemeenten sceptisch over noodoverloop
Het is nog maar de vraag of het nodig is om bij extreem hoge waterstanden delen van het rivierengebied te laten overstromen, vinden gemeenten in het gebied en de provincie Gelderland. Zij zijn het dan ook niet eens met de stellige conclusie van de commissie-Luteijn dat er drie zogeheten noodoverloopgebieden moeten komen.
De commissie-Luteijn wees woensdag de Ooijpolder, Rijnstrangen en de Beerse overlaat aan als meest voor de hand liggende overstromingsgebieden. Als het water in de Rijn en de Maas tot extreem hoge standen stijgt, zouden deze gebieden onder water gezet moeten worden om te voorkomen dat stroomafwaarts de dijken het begeven.
In de Ooijpolder en Rijnstrangen zou het water tot 3,5 meter kunnen stijgen, in de Beerse overlaat tot 1,7 meter. Om de woonkernen in deze gebieden komen dijken, de losstaande huizen en bedrijven worden tijdelijk aan het water opgeofferd. Volgens de voorzitter van de commissie, oud-senator en voormalig commissaris der Koningin in Zuid-Holland D. Luteijn, zouden in het ergste geval 9500 mensen uit hun huis moeten. Bij de laatste wateroverlast, in 1995, waren dat er 250.000.
Luteijn is ervan overtuigd dat Nederland voorbereid moet zijn op een watertoevoer van 18.000 kubieke meter per seconde in de Rijn, en 4600 in de Maas. Daarop zijn de plannen van zijn commissie gebaseerd. De kans dat dit echt gebeurt is 8 procent in honderd jaar.
Volgens Luteijn heeft het geen zin dat Duitsland meer maatregelen neemt, eventueel met Nederlands geld. Al het water dat stroomopwaarts in Duitsland wordt opgeslagen in zogenoemde retentiebekkens, komt er onderweg naar Nederland weer bij. Gedeputeerde De Bondt van Gelderland gelooft dit niet. Voordat hij meewerkt aan de inrichting van de overstromingsgebieden, wil hij dat er eerst naar internationale oplossingen wordt gezocht. Zijn collega Boelhouwer van Noord-Brabant, waar de Beerse overlaat onder valt, onderschrijft de conclusies van Luteijn wel.