Overpeinzingen bij lofpsalmen
Titel:
”Lofzang is geen luxe” (serie ”Gepeins bij psalmen”)
Auteur: Willem Barnard
Uitgeverij: Meinema, Zoetermeer, 2005
ISBN 90 211 4038 1
Pagina’s: 164
Prijs: € 15,90. Dominee-dichter Willem Barnard heeft met ”Lofzang is geen luxe” zijn gepeins bij de Psalmen afgerond. Daarmee is voor de liefhebber een complete verzameling notities bij het Psalter voorhanden: scherpzinnig, diepzinnig, fijnzinnig en vaak eigenzinnig. Precies zoals Barnard is.
„Theologen, filologen en sociologen, zal je denken aan de poëzie? Lees de literatuur van de Schrift niet alleen maar wetenschappelijk - dàt komt neer op ontleding en dat is wat een patholoog anatoom doet. Lees met rode oren, al je taalporiën open! Ik zoek de omgang, stille omgang, verkering met de warme levende taal van de Schrift. Haar bloedsomloop, haar kloppend hart.” Woorden van Willem Barnard die het geheim van zijn omgang met de Schrift gedeeltelijk prijsgeven. Ook in het laatste deel van de serie ”Gepeins bij psalmen” laat Barnard de lezer over zijn schouder meekijken. Nu buigt hij zich over de Psalmen 107 tot 150, de zogenaamde vijfde en laatste bundel binnen het Psalter.
Tot zijn verwondering las de inmiddels 85-jarige dat in de kortste psalm (117) de gebiedende wijs wordt gebruikt als het om het zingen gaat. „Het is niet alleen toegestaan, het wordt niet alleen aangemoedigd, het geldt als plicht!” Die notie is volgens Barnard kenmerkend voor het laatste deel van het Psalter. Daarin komen immers het hallel (Psalm 113-118) en de lange lofzang op de thora (Psalm 119) voor, alsook „die onbekommerde pss. 146-150, samen een steeds schallender slotakkoord. Bij alle ellende van onderdrukking en ballingschap (psalm 137!) is toch dat besef overheersend: wij moeten Gode zingen, de lofzang is geen luxe.”
Ademnood
Het zíngen van de psalmen komt dan ook vaak terug in Barnards overpeinzingen. Zingen is voor hem een manier van geloven. „Ik heb het al vaker betoogd: ik zing niet om te uiten maar om al zingende te innen. Ik zing uit ademnood.” En daarbij zijn de Psalmen, inclusief hun Geneefse melodieën, volgens Barnard veruit te verkiezen boven allerlei liedjes die heden ten dage overal in de kerk opgeld doen. Nijdig: „De hedendaagse christenheid is maar moeilijk aan de psalm te krijgen. Ze prefereren liederen die aan de vroomheid zijn ontsproten, de geloofsbeleving volgens afspraak, boven de liederen die in de Schrift bewaard zijn van oudsher. Veelal is het geloof ’ingedikt’ of (aardiger gezegd) geconcentreerd tot een soort spirituele bouillonblokjes, die dan weer met spraakwater worden aangelengd en op handzame muziek gezet ’gezangen’ opleveren.”
Altijd weer de Psalmen. Als een van de dichters van de nieuwe psalmberijming (1968) was Barnard al in de jaren ’50 en ’60 grondig bezig met het Psalter. Bij tal van psalmen noteert hij persoonlijke herinneringen aan die tijd, waarover hij met een zeker heimwee spreekt. Dat levert soms leuke anekdotes op. Zo hadden de dichters (onder wie ook Jan Wit) destijds moeite met de berijming van Psalm 114 op de „fraaie, goed passende, want springerige, ’bokkige’ melodie” van het Geneefse Psalter. „Toen wij bij de psalmberijming toe waren aan dit gedicht, deze hymne, en ons beraadden over de aanhef, kwam iemand, ik weet niet meer wie, met „Toen Israël uit Egypte wegtrok”, precies in de maat van de melodie.” Maar hoe dan de tweede regel? „In de stilte die toen volgde kwam opeens de mijmerende stem van Jan Wit die opperde: „zaten de kippen nog in het leghok…” Want het was vroeg aan de dageraad.” (Overigens luiden de eerst twee regels van Psalm 114 in de uiteindelijke versie: „Toen Israël uit Egypteland ging,/ Jakob zijn vrijheid vol vreugde ontving.”)
Eigenzinnig
Barnard gaat vaak op een eigenzinnige manier met de teksten om. Menigeen zal schrikken van de manier waarop hij oude zekerheden onderuithaalt (bijvoorbeeld bij Psalm 121) of van de wijze waarop hij spreekt over de historische feiten (bij Psalm 114). Toch ziet Barnard zijn eigenzinnigheid absoluut niet als vrijzinnigheid. Integendeel, hij rekent zichzelf tot de orthodoxen onder de bijbellezers: „Mensen zoals ik, van die verknochte, verslaafde orthodoxen.”
Dat orthodoxe zit ’m dan vooral in het feit dat Barnard niet wil weten van een algemene, vage God Die voor iedereen acceptabel is. „De God over wiens bestaan enquêtes worden gehouden, tot wiens (om niet te zeggen ’welks’) vaagheid klantenwervende predikers hun toevlucht nemen, is mij vreemd geworden. Die deïteit is gedevalueerd. Maar JHWH boeit mij (…).”
Op existentiële wijze vertelt Barnard soms van zijn geloof, dat in zijn beleving vaker een gemis van geloof is. „De twijfel, het ongeloof. Het gemis van geloof. Of ’geloof’ moest niets anders zijn dan de hand waarin het Brood gelegd wordt, niets dan die lege hand. Een gereduceerd geloof. Maar ik heb niet meer te bieden. Ja, ik heb de adem waarmee ik de psalmen meezing (…). Ja, die adem dus ook.” En vervolgens cryptisch: „En dan straks de laatste adem. En dat zal een credo zijn, een ’cor-do’ (credo is een verbastering van cor-do, wat betekent: ik geef mijn hart). Dan gebéúrt het geloof met mij.”
Geen commentaar
”Lofzang is geen luxe” is op geen enkele manier een commentaar op of een exegese vers voor vers van de Psalmen 107 tot 150. Het is wel een inspirerende, vaak mooie, soms tegenspraak oproepende bundeling gedachten van iemand die er opnieuw blijk van geeft zeer nauw op de Schrift in het algemeen en de Psalmen in het bijzonder betrokken te zijn.