„M’n broer werd levend begraven”
Een broer, een neef en een vriend kwamen om tijdens het Japanse schrikbewind. Daarom komt de 83-jarige Ch. S. Heim elk jaar vanuit Portugal naar de herdenking van de Japanse capitulatie. Maandag, zestig jaar na dato, legde koningin Beatrix als eerste een krans bij het Indisch Monument in Den Haag.
Heim werkt aan een boek over zijn ervaringen. „’k Heb al meer dan honderd bladzijden en ik ben nog lang niet klaar.” Als KNIL-militair werd hij gevangengezet toen Japan Nederlands-Indië onder de voet liep. In gevangenkamp Malang probeerde hij zijn vriend van een vluchtpoging te weerhouden. „Hij probeerde het toch, maar hij raakte vast in het prikkeldraad. De Jappen maakten hem met een samoeraizwaard af. Ik heb me toen voorgenomen om, als ik ooit een zoon zou krijgen, die de voorletters van mijn vriend te geven: Q. X. En dat heb ik gedaan ook.”
De vriend is een van de gevallenen die Heim elk jaar herdenkt. „Ik was tewerkgesteld aan de Birmaspoorlijn, onder verschrikkelijke omstandigheden. Daar heb ik moeten toezien toen mijn neef onthoofd werd. Mijn twee jaar oudere broer is door Indonesische nationalisten bij Soerabaja levend begraven, en mijn jongere broer moest toekijken.”
Zelf overleefde Heim de oorlog ternauwernood. „Het schip dat gevangenen naar Birma bracht, werd getorpedeerd. Een Japanse visser heeft me uit het water gehaald. Twee weken voordat de Engelsen ons bevrijdden, moesten we ons eigen graf graven, want we zouden geëxecuteerd worden. Zover kwam het niet.”
Na de bevrijding nam Heim een Japanner zijn zwaard af, waarmee vier executies waren verricht. Hij schonk de trofee vorig jaar aan een militair centrum in Doorn. „En dit jaar breng ik er een gescheurde Japanse vlag naartoe.”
Het echtpaar Jager uit IJsselstein woont de herdenking voor het eerst bij. Jager kwam pas na „de jappentijd” in een kamp terecht. „Maar ook buiten het kamp was het niet makkelijk. Vader was als landstormer krijgsgevangen gemaakt. Wij zaten zonder inkomen, dus de spullen in huis werden stuk voor stuk verkocht. Toen was de Jap weg en kwam Soekarno. We moesten alsnog het kamp in.”
De duizenden slachtoffers, gevallen in de kampen, buiten de kampen, aan de Birmaspoorlijn, op zee of waar dan ook, worden elk jaar herdacht bij het Indisch Monument. Om de vijf jaar is koningin Beatrix erbij.
De vorstin werd maandag vergezeld door premier Balkenende, minister Kamp (Defensie), staatssecretaris Ross-van Dorp (Volksgezondheid), de voorzitter van de Eerste Kamer en de ondervoorzitter van de Tweede Kamer, vice-president Tjeenk Willink van de Raad van State, commissaris der Koningin Franssen en burgemeester Deetman.
In de gure wind luisteren de deelnemers naar de jeugdherinneringen van ds. C. A. ter Linden: over jongens uit Indië, van wie je wist dat hun vader onthoofd was maar met wie je daar nooit over praatte, want de Indische gemeenschap in Nederland zweeg - om zichzelf te beschermen of omdat er niet geluisterd werd.
Het Indisch Monument beeldt het verdriet, de wanhoop uit van mensen, vermagerd en gebogen onder de omstandigheden tijdens de Japanse overheersing. Afgelopen vrijdag werd het vernieuwde zuiltje bij het monument onthuld waarin een urn is geplaatst met zand van alle erevelden in Indonesië.
De bronzen klok luidt, precies tien jaar nadat hij voor het eerst zijn stem liet horen. Hoornsignalen klinken. Een minuut van stilte volgt. Duizenden mensen zwijgen, ieder met zijn herinneringen. Bij zo veel leed zijn er geen woorden meer.
Leerlingen en zeekadetten dragen de kransen aan. Een komisch moment is er als twee stokoude vertegenwoordigers van militair tehuis Bronbeek naar voren dribbelen. Een van hen vergeet de Koningin te groeten, maar wordt door de ander stevig terechtgewezen. Die ander ligt even later bijna languit als hij over het zuiltje struikelt. Vervolgens is het nog even zoeken naar de juiste plaats voor de krans.
De vorstin opent het defilé. In een lange stoet trekken de overlevenden uit Indië, vaak vergezeld door kinderen en kleinkinderen, langs het monument. Ter gedachtenis aan al degenen die omkwamen, of die de rest van hun leven lichamelijke of psychische littekens moesten meedragen.
„Het is voor mijn generatie moeilijk voor te stellen hoe erg vrijheidsberoving is”, zegt Julian Benschop, leerling van het Vrijzinnig Christelijk Lyceum in Den Haag, dat het monument adopteerde. „We moeten dit blijven gedenken.”