„Ik twijfel omdat ik geloof”
„Het fundamentalisme maakt God juist klein in plaats van groot. We rekenen Hem te veel met ons verstand na. Wie zich aan die opvatting houdt, hoort erbij, de ander niet. God is echter groter dan we denken.” De Amerikaanse christen Philip Yancey, prominent voorman van veel neo-evangelicalen, was enkele dagen op bezoek in Nederland.
Yancey is een veelgevraagd spreker en een ijverig schrijver van bestsellers als ”Teleurgesteld in God”, ”Jezus, zoals ik Hem niet kende”, ”Genade, wat een wonder” en ”Op zoek naar de onzichtbare God” (in 2001 verschenen bij Barnabas, Heerenveen). Hij is als algemeen redacteur verbonden aan het toonaangevende Amerikaanse tijdschrift Christianity Today. Karakteristiek voor zijn denken is een godsbegrip dat steeds meer gangbaar wordt in evangelische kringen en dat voor velen aantrekkelijk is omdat het tegemoetkomt aan het postmoderne levensgevoel. Yancey is een ”neo-evangelical” die zich heeft ontworsteld aan wat hij noemt „het strengfundamentalistische denken.”
Van dat laatste moet Yancey niet zoveel meer hebben. Hij zegt opgegroeid te zijn in een „wettisch milieu” in het zuiden van de Verenigde Staten. Zijn „bevrijding” daarvan beschreef hij in ”Jezus, zoals ik Hem niet kende”, dat in 1996 tot de meest verkochte boeken in Amerika behoorde. Desgevraagd bevestigt hij een ontwikkeling in zijn godsbegrip, kortweg gezegd van een strenge oudtestamentische God, Die vooral heilig en rechtvaardig is, naar een nieuwtestamentisch God vol liefde en bewogenheid. „Ik zeg niet dat deze godsbegrippen elkaar uitsluiten”, legt hij uit, „want het gaat bij beide om dezelfde God. Maar we zien in Jezus een veel meer inclusieve betrokkenheid op de mens, een houding van vergeving en barmhartigheid. In het Oude Testament treffen we veel regels aan. In de tempel waren velen niet welkom, zoals heidenen en melaatsen, maar Jezus zocht juist al deze mensen op en ging onbekommerd om met Romeinen, hoeren en tollenaren. Het Oude Testament is niet een minderwaardige fase in de godsopenbaring, maar in het Nieuwe Testament treffen we een rijkere God aan.”
Yancey voelt zich aangesproken door de neo-evangelical Clark Pinnock, die weinig wil weten van een streng godsbegrip. Pinnock heeft zelfs afstand genomen van de calvinistische juridische verzoeningsleer: een rechtvaardig God Die het offer eist van Zijn Zoon. Yancey: „Ik ben het niet in alles met Pinnock eens, maar zijn godsbegrip vind ik wel verfrissend. Er is in de laatste dertig, veertig jaar veel veranderd in evangelische kring. Ik vind daarin een terugkeer naar een meer bijbelse visie. God is niet hoog en onbewogen, maar Hij staat in interactie met Zijn schepselen. Calvijn heeft eenderde van al zijn preken over Job gehouden, waar God inderdaad ver boven de aarde verheven is, maar tegelijkertijd zien we dat God voortdurend spreekt met Job en heel dicht bij de mensen staat.”
Yancey noemt zijn godsbegrip christocentrisch. „Wie God is, wordt pas duidelijk in Jezus. Dáár moeten we beginnen. Hij is de enige brug naar God. We kunnen God niet kennen zoals Hij is, maar alleen door Zijn Zoon.” Yancey erkent dat hij in dit alles een optimistische visie op de mens huldigt. „De mens is geschapen naar Gods beeld en daarin lijken we op God. De mens is zondig, maar de vrije keus die we hebben, is een gave van God. Dat is niet iets dat we van onszelf hebben. De zonde zie ik vooral liggen in onze beperkte visie op Hem. Er is de macht van het kwaad aan de ene kant en de menselijke verantwoordelijkheid aan de andere kant, maar God omspant alles. Dat ligt ver buiten ons begripsvermogen.”
Yanceys boeken oogsten vooral ook succes door zijn begrip voor het postmodernistisch levensgevoel. Over twijfel zegt hij. „Ik twijfel omdat ik gelovig ben en niet omdat het eigen is aan het postmodernisme. Omdat God onzichtbaar is, zal ik zeker momenten van twijfel kennen. Kenmerkend voor het leven van veel christenen is dat zij door de twijfel tot geloof zijn gekomen.”
Yancey zegt dat hij op de belangrijkste vragen over hemel en hel „op zijn best nog maar vage antwoorden” kent. „Ik ben er meer en meer van overtuigd geraakt dat ik dankbaar moet zijn voor die vaagheid en voor het feit dat God, Die zich in Jezus heeft geopenbaard, de antwoorden bepaalt.”
Toch is de Bijbel helder over de werkelijkheid van hemel en hel.
„God uit Zich in de Bijbel in een taal die voor die tijd gangbaar was. Als de Bijbel nu geschreven zou zijn, zouden we andere beelden gebruiken. Wij kunnen ons moeilijk een stad voorstellen waar de straten van goud zijn. Dat geldt ook voor het bestaan van de hel. Ik voel me erg aangesproken door C. S. Lewis, die de hel ziet als een plaats waar mensen zullen zijn wát ze willen zijn. Daar zal Napoleon dus tot in eeuwigheid de tirannieke keizer zijn. Mensen kiezen vertwijfeld voor hun bestaan van zonde.”
Ook Pinnock ontkent het bestaan van de hel als eeuwige plaats van pijniging.
„Ik vind het de moeite waard om deze visie op de hel te overdenken. Deze gedachte is gemeengoed geworden onder theologen op de meeste evangelische seminaries in de Verenigde Staten. Op de kansels van de voorgangers worden echter andere dingen gezegd.”
Door zijn wereldreizen heeft Yancey kennisgemaakt met de kerk wereldwijd. Opvallend is dat hij de sterke groei van de kerken in de derde wereld relativeert. „Er treden veel mensen toe tot de kerken, maar velen gaan er door de achterdeur weer uit. Het probleem voor de nieuwe christenen is dat ze te veel beloofd krijgen. In de derde wereld zijn leven velen in moeilijke economische omstandigheden. Ze zijn erg arm en verwachten een eeuwig gelukkig leven in het hiernamaals. Wie christen wordt, krijgt niet een leven vol succes en blijdschap. De groei van de kerken in Azië, Afrika en Zuid-Amerika zal voorlopig wel doorgaan. Ze is te vergelijken met het enthousiasme van een pasgetrouwd stel tijdens een huwelijksreis. Toch blijven deze landen een voorbeeld voor het Westen. In veel Europese landen is het aantal christenen gedaald tot beneden de 10 procent van de bevolking. In Amerika heeft het christendom de laatste twintig jaar aan kracht ingeboet. Er heerst een algemene lauwheid, een algemene vermoeidheid. Ik verwacht dat het christendom nog wel de eerste wereldreligie zal blijven, maar wat me opvalt is dat de islam voor steeds meer mensen een aantrekkelijk alternatief wordt. Dat wordt voor christenen in de toekomst een uitdaging van de eerste orde.”