Onenigheid over ”Kerken en Kerkverband”
Ook in de toekomstige verenigde kerk moet een kerkenraad de gemeente los kunnen maken van de landelijke kerk. Dat vindt een gereformeerde synodecommissie. In de kerkorde van de SoW-kerk moet daarom een regeling komen voor de procedure die hiervoor gevolgd dient te worden. Deputaten kerkorde voelen hier echter niet voor. Zij willen een „ruime overgangsregeling” treffen.
Dit blijkt uit twee stukken voor de gereformeerde synodevergadering van 7 juni. Dan vergadert de synode voor de tweede keer over het rapport ”Kerken en Kerkverband”. Op 7 november 2000 sprak de synode uit dat het onder de kerkorde van de verenigde kerk niet langer mogelijk is dat kerkenraden besluiten een gemeente buiten het kerkverband te plaatsen. Nu is dat onder de gereformeerde kerkorde wel mogelijk.
Omdat het voor de synode niet duidelijk was of alle kerkenraden deze consequentie wel hebben doorzien, is hun mening gevraagd. Tot 1 juli vorig jaar kwamen 475 reacties binnen. Zes classes en 391 kerkenraden hebben grote moeite met de verandering. Twee classes en 56 kerkenraden stemmen onvoorwaardelijk in met de wijziging. De rest, zes kerkenraden en twee classes, neemt nog geen standpunt in.
Het massale bezwaar van de mindere vergaderingen keert zich, aldus de commissie die synodestukken op het gebied van kerkrecht voorbereidt, niet tegen SoW als zodanig, maar tegen de hiërarchische structuur van de verenigde kerk. Kerkenraden en classes wijzen in dit verband op de bewering dat een plaatselijke kerk zich niet zal kunnen losmaken uit het kerkverband en op de plannen het beheer van de eigendommen te onderwerpen aan enige vorm van toezicht.
Veel brieven spreken van een onrechtmatige machtsuitoefening van de zijde van de landelijke kerk. Kerkenraden voelen zich bedreigd door ’synodocratie’. „Gevoelsmatig ligt”, aldus de commissie, „daar de spits van het zo breed geuite protest.” De commissie is van oordeel dat de synode aan die zorg aandacht moet besteden.
Ze vestigt de aandacht op het besluit uit 1986 dat het goed zou zijn als elk van de twee kerken iets van de organisatiestructuur van de ander zou aanvaarden. „Met de bereidheid van gereformeerde zijde om een organisatiestructuur te aanvaarden die uitdrukking geeft aan het hervormde besef van de eenheid van de landelijke kerk willen de gereformeerden het meest eigene van het gereformeerde kerkgevoel inbrengen.”
De commissie stelt vast -en ze haalt hierbij Schrift en belijdenis aan- dat de plaatselijke gemeente niet minder openbaring van het Lichaam van Christus is dan de landelijke kerk. In dit opzicht heeft de landelijke kerk geen voorrang. Deze visie op de gemeente moet bij het bepalen van de positie van de plaatselijke gemeente ten volle mee in rekening worden gebracht, stellen de commissieleden.
De commissie rekent in haar rapport af met „het misverstand” dat onder de nieuwe kerkorde de eigendommen van de gemeente uiteindelijk aan de landelijke kerk toebehoren. Het gebruik van de term onteigening noemt ze onjuist. Na het uittreden van gemeenteleden blijft er altijd een gemeente over die eigenares is. „Om het huiselijk te zeggen: het financieel vermogen van een gemeente blijft altijd in het dorp.” Ook deputaten kerkorde onderstrepen deze gedachtegang.
De vraag waar het vermogen van de gemeente blijft, voert de commissie terug op de vraag waar de voortzetting van de oorspronkelijke gemeente te vinden is. „Is dat de groep uitgetredenen, hoe groot in omvang ook, die buiten het kerkverband is komen te staan, of zijn dat de andere gemeenteleden, hoe klein in aantal ook, die binnen het kerkverband zijn gebleven?”
De commissie vindt dat een kerk of een gemeente die zich losmaakt uit het grotere geheel waartoe ze organisatorisch behoort, recht heeft op het blijvend bezit van de voorzieningen die zij nodig heeft voor de eredienst en het verder leven en werken als gemeente van Christus.
Een aantal mindere kerkelijke vergaderingen vraagt om een regeling voor een redelijke verdeling van het vermogen van de oorspronkelijke gemeente over de gemeenten die daaruit zijn ontstaan. „De commissie is van mening dat een kerkelijke regeling van dergelijke op zich al betreurenswaardige omstandigheden verre de voorkeur heeft boven een gang naar de burgerlijke rechter.”
Verder willen de commissieleden dat voor gereformeerde kerken de wijze van beheer in de verenigde kerk op net zo’n manier wordt geregeld als nu het geval is in de GKN. Dit punt komt in november op de triosynode aan de orde.
Ook deputaten kerkorde zijn van mening dat de synode niet aan de ontstane commotie voorbij kan gaan. Ze vinden het ongewenst kerkenraden voor het blok te zetten. „In ieder geval zal een ruime overgangsregeling noodzakelijk zijn, zodat er geen situatie ontstaat waarin kerkenraden zich genoodzaakt voelen om op korte termijn (voor de vereniging) de vraag te stellen of deze wijziging zo zwaarwegend is dat het niet langer mogelijk is deel te blijven uitmaken van het kerkverband.”
Verder vinden deputaten het gewenst te bezien of, en zo ja hoe, een grote groep uittredende gemeenteleden geholpen kan worden bij het opnieuw fungeren als gemeente.
De synodecommissie geeft desgevraagd aan niets te zien in een overgangsbepaling in tijd. „Dat is niet de oplossing”, zegt rapporteur H. Hoogenhout onder verwijzing naar de hervormde kerkvoogdijkwestie.
Deputaten stellen in hun rapport ook nog dat de voorgestelde wijzigingen alles te maken hebben met Samen op Weg. De vraag is volgens hen of de nieuwe regeling binnen het kader van het verenigingsproces aanvaardbaar is. „Het is uiteraard mogelijk dat de synode, gehoord de reacties, meent te moeten terugkomen op wat eerder is afgesproken. Maar helder moet zijn, dat daarmee de GKN het SoW-proces bemoeilijken, zo niet blokkeren. Immers, op deze wijze worden de grondslagen van de nieuwe kerkorde ter discussie gesteld”, waarschuwen deputaten.