Productiebeheersing landbouw noodzaak
De landbouwsector heeft weer alle aandacht sinds de G-8-top en recente EU-besluiten. Guus Geurts zoekt oplossingen voor de problemen die er nog steeds zijn en die er aan zitten te komen. Productiebeheersing is zijn sleutelwoord.
De G-8-top, de voorgestelde wijzigingen van het Europese suikerbeleid en Blairs plannen om flink te snoeien in het EU-landbouwbudget leidden tot een hernieuwd debat in de media. De dogmatische voorstanders van een vrijemarkttheorie domineren het debat, slechts een enkeling weet geluiden uit de weerbarstige praktijk te laten doorklinken. De lachende derde zijn de zwijgende multinationals. Hun werk is immers al gedaan door hun duizenden lobbyisten in Brussel en Washington en ze horen bijvoorbeeld sociaal-democratische politici en deskundigen precies dat zeggen wat in hun straatje past.
Gelukkig komen er geluiden uit het Zuiden, zoals van Roppa, een West-Afrikaanse netwerk van (kleine) boerenorganisaties die vooral bescherming van hun eigen markt willen in plaats van concurrentie op een geliberaliseerde wereldmarkt. Ik wil in dit artikel betogen dat protectie niet alleen goed is voor Afrikaanse boeren, maar ook voor hun Europese collega’s. De landbouwsubsidies kunnen dan grotendeels worden afgeschaft, nadat is afgerekend met enkele hardnekkige misverstanden…
Misverstanden
Het grootste misverstand in de huidige discussie is dat kleine en middelgrote Europese boeren zouden profiteren van subsidies. Waarbij subsidie wordt gedefinieerd als een betaling van Europa aan een bedrijf. Hieronder valt dus niet een importheffing, waardoor een Europese boer meer voor zijn producten krijgt dan de volstrekt ontoereikende wereldmarktprijs. Als een Europese arbeider meer verdient dan zijn Afrikaanse collega, wordt dit namelijk ook niet als subsidie gerekend. Toch wordt ook deze bescherming veelal onterecht als subsidie meegeteld.
Zo hebben Europese boeren binnen het oude suikerbeleid nog nooit een dubbeltje subsidie vanuit Brussel ontvangen. Wel worden overschotten gedumpt op de wereldmarkt met exportsubsidies, die echter door de telers en de industrie zelf werden opgebracht middels heffingen. Europa betaalde overigens wel mee aan de exportsubsidies van suiker afkomstig uit ACP-landen (voormalige koloniën).
De hervormingsvoorstellen voor suiker voorzien in een prijsverlaging met 39 procent. Ter compensatie krijgen boeren inkomenssubsidies ter waarde van 60 procent van deze prijsdaling. Dus in plaats van géén subsidies krijgen de boeren nu wél subsidies.
Dezelfde truc haalde de EU eerder uit bij prijsverlagingen voor graan, rundvlees en melk en de daaraan gekoppelde omzetting van exportsubsidies in inkomenssubsidies. Omdat de wereldhandelsorganisatie WTO vooral door de VS en de EU gedomineerd wordt, moeten exportsubsidies worden afgebouwd, maar worden inkomenssubsidies wel toegestaan. De overproductie wordt overigens niet aangepakt en de dumping op markten in ontwikkelingslanden gaat dus gewoon door. Het overgrote deel van deze boeren die voor de eigen markt produceren, wordt van de markt afgedrukt.
Omdat de prijsdaling slechts gedeeltelijk gecompenseerd wordt, gaan ook de boereninkomens in Europa achteruit. De kleinste familiebedrijven vallen als eerste af. Dit noemt men vrijhandel.
De consument in Europa profiteert overigens vrijwel niet van deze prijsdaling, blijkt uit eerdere hervormingen op gebied van graan en rundvlees. Wie dan wel? De geconcentreerde marktmacht tussen boer en consument: multinationals in verwerking, voedingsindustrie, handel en detailhandel. Hun doel is het zo goedkoop mogelijk inkopen van grondstoffen over de hele wereld, en het openbreken van lokale en nationale markten die eerder door lokale boeren voorzien werden.
Alternatief
Waar boeren in Noord en Zuid wel wat aan hebben, zijn productiebeheersing en het beschermen van hun eigen markten. Alleen dan kunnen zij een kostendekkende prijs ontvangen voor een product dat aan alle sociale en milieueisen voldoet. Een kostendekkende prijs wordt echter door de liberalisering steeds minder mogelijk. Voor boeren in ontwikkelingslanden is bescherming van hun markten zelfs de enige oplossing, omdat deze landen geen geld hebben om hun boeren financieel te steunen. Maar juist deze marktbescherming wordt door de WTO, en tevens door de Wereldbank en het IMF, in toenemende mate afgebroken. Daarentegen preken zij het mantra van de markttoegang tot het Noorden, met andere woorden: nog meer inzet van schaarse hulpbronnen in ontwikkelingslanden voor onze (luxe)consumptie.
Ze ’vergeten’ dat slechts de meest efficiënte bedrijven, zoals suikerplantages in Brazilië, voor wereldmarktprijzen kunnen produceren. Dit gaat vaak gepaard met slavernijachtige toestanden en de vernietiging van de laatste oerbossen.
Binnen dezelfde soort bedrijven wordt ons veevoer geproduceerd en tariefvrij geïmporteerd in de EU. Tevens worden kleine boeren in Brazilië die hun eigen voedsel willen produceren, van hun grondgebied verjaagd door de milities van deze plantagehouders. Mensen als Kol van de Erasmusuniversiteit betogen dat de WTO of de VN met deze wantoestanden zullen afrekenen. Een misvatting. Het zijn juist de zwakke milieu- en sociale verdragen van de VN die het afleggen tegen de vrijhandelsverdragen van de WTO. Alleen deze laatste heeft namelijk de mogelijkheid om landen sancties op te leggen.
Aparte sector
De deskundigen miskennen ook duidelijk dat de landbouw wel een aparte economische sector is, waarbinnen een basisbehoefte wordt geproduceerd, namelijk voedsel en de zorg voor natuur en landschap. Verder zou erkend moeten worden dat rurale werkgelegenheid beschermd moet worden zolang er geen alternatieven elders zijn, en dat er ook culturele en religieuze aspecten zitten aan de productie van voedsel.
Voor onze economen is het van belang dat er onderkend wordt dat zowel bij lage als hoge prijzen boeren doorgaan met hun productie om in ieder geval hun investeringen te kunnen terugverdienen. Dus een inherente geneigdheid tot overproductie, ook al omdat de vraag inelastisch is (op een gegeven moment is de buik vol). Dus landbouw kan niet zonder productiebeheersing.
Daarom zouden grondstoffenovereenkomsten voor producten als koffie, cacao, thee en rubber, weer op de agenda geplaatst moeten worden. De volledig geliberaliseerde markt voor koffie liet namelijk zien dat niet het gebrek aan markttoegang tot een crisis onder koffieboeren leidde, maar het gebrek aan productiebeheersing, waardoor de koffieprijs in 2003 het historisch laagste niveau bereikte.
Daarentegen kregen suikerboeren uit ACP-landen de hoge EU-prijs voor hun exportquota tot de EU.
Hier ligt dan ook de oplossing: een verdere uitbreiding van deze exportquota met andere minst ontwikkelde landen die voldoende productiecapaciteit hebben. Dit gaat ten koste van quota van Europese boeren, maar door het instandhouden van het hoge prijsniveau kan de akkerbouw in Europa en armste landen wel behouden blijven.
Ten slotte bereiken we dan een win-winsituatie. Het landbouwbudget van de EU kan drastisch krimpen. Er is alleen nog geld nodig voor boeren die daadwerkelijk extra inspanningen plegen op gebied van natuur, landschap en milieu. Dit noemen we geen subsidies meer, maar betaling voor groene dienstverlening, zoals dit past binnen de vrijemarkttheorie.
De auteur is milieukundige en namens XminY betrokken bij het Platform Aarde Boer Consument en de Coalitie voor Eerlijke Handel, een samenwerkingsverband van ontwikkelings-, milieu-, boeren- en consumentenorganisaties rond de wereldhandelsorganisatie WTO.