Terugkeer tot de wereld van het licht
Titel:
”De Keulse Mani-Codex”, vertaald, ingeleid en toegelicht door Johannes van Oort en Gilles Quispel
Uitgeverij: In de Pelikaan, Amsterdam, 2005
ISBN 9071608166
Pagina’s: 248
Prijs: € 35,-; Titel: ”Dictionary of Gnosis & Western Esotericism”, red. Wouter J. Hanegraaff, in samenwerking met Antoine Faivre, Roelof van den Broek en Jean-Pierre Brach
Uitgeverij: Brill, Leiden, 2005
ISBN 90 04 14187 1
Pagina’s: twee delen, 1228 en 586
Prijs: set € 289,-.
Gnostiek en esoterie verheugen zich in toenemende belangstelling. Er verschijnen boeken over de apostel Mani, de gnostiek, de kabbala en over esoterie. De stroming van New Age, ooit getypeerd als de „gnostisch-occulte vloedgolf”, blijft actueel. Maar met het christelijk geloof heeft ze steeds minder affiniteit.
In 1969 werd in Egypte een bijzonder werk ontdekt en op een antiquiteitenmarkt gebracht. Het ging om miniscule perkamenten blaadjes van 2,5 bij 3,5 centimeter, met als onderwerp een Griekse tekst over de afkomst, het werk en de opvattingen van Mani. Mani was stichter van een wereldreligie die van de 3e tot aan de 13e eeuw miljoenen aanhangers kende, van Spanje tot China. De perkamenten velletjes kregen de naam Keulse Mani-Codex, omdat de universiteit van Keulen tot de aankoop overging. De codex is nu vertaald en van een uitvoerige inleiding voorzien door de hoogleraren G. Quispel en J. van Oort.
Er is iets bijzonders aan deze ontdekking. Voor het eerst wordt duidelijk dat Mani afkomstig was van een joodse doperse sekte, de elkesaïeten in Mesopotamië. Zij vormden een ascetische gemeenschap die zich strikt hield aan de rituele wassingen. Tegelijkertijd aanvaardden zij ook Jezus als hun Heiland. Mani, die in 216 vlak bij het huidige Bagdad ter wereld kwam, brak met het zijn inziens wettische karakter van de sekte en streefde vooral naar innerlijke reinheid. Die lag volgens hem in de zelfkennis: kennis van zijn hemelse zelf, die hij Syzygos (Gezel of Tweeling) noemde.
Gnostiek
Mani is aanhanger van de gnostiek, die ervan uitgaat dat in al het bestaande twee tegengestelde principes werkzaam zijn: het goede en het kwade. Het kwade is een eeuwige kosmische macht, geen resultaat van een zondeval. God staat tegenover de hylè, de slechte materie. De schepping is gevallen toen het rijk van de duisternis een aanval deed op het rijk van het licht. Dat gaf aanleiding tot een eeuwigdurende strijd binnen de kosmos. De wereld is de plaats waar de goddelijke ziel wordt vastgehouden. Deze lichtsubstantie moet worden verlost.
De manicheïsche scheppingsmythe is zeer ingewikkeld en bevat vele details waar we niet uitvoerig op in kunnen gaan. De vele stadia en onderscheidingen zijn duizelingwekkend. Doel van het leven op aarde is kort gezegd om het licht te bevrijden van de vermenging met de duisternis. De mens keert zo weer terug tot de wereld van het licht.
Die tweeledigheid zit in de mens zelf en moet ook opgelost worden in de mens zelf. Het doorbreken van de gnosis, de ”kennisse Gods”, betekent dat de onafscheidelijke metgezel -Mani spreekt ook wel van de onsterfelijke ziel of de lichtgestalte Jezus- de tweeledigheid van de mens weer tot één brengt. Het lijden van de ziel is bij Mani het lijden van God zelf.
Verheerlijking
De gnostiek wordt in de Keulse Mani-Codex verheerlijkt als een bijzondere vorm van kennis, wezenlijk onderdeel van de westerse geestestraditie. Joost R. Ritman, stichter van Bibliotheca Philosophica Hermetica, is daarom lovend over de Mani-Codex. Het boekje heeft voor hem de betekenis van een „geestelijk oergesteente”, een ruwe diamant, die door Van Oort en Quispel wordt gepolijst. In de Keulse Mani-Codex treffen we „een zeer oorspronkelijk getuigenis aan van de apostolische zending van Mani en zijn zuiver gnostisch-christelijke Lichtleer” (7). Hij spreekt van „de oerknal van de Christusimpuls” in de eerste drie eeuwen van onze jaartelling.
Hij betreurt het dat de Rooms-Katholieke Kerk -lees: de kerk van alle eeuwen- deze waarheid niet gekend heeft vanuit zijn „mythe van de zondeval” en geen oog heeft voor de zondeval als een „eeuwigdurend scheppingsproces” waarin de mens als microkosmos en de wereld als macrokosmos blijvend betrokken zijn. „We staan nog steeds voor de uitdaging een verklaring te geven van de ontwikkeling en samenhang van de levensprocessen die in de afgelopen 4,5 miljard jaar zowel op deze planeet als in het haar omringende universum hebben plaatsgevonden”, aldus Ritman. Hij plaatst naast de dogma’s van geloof en rede die van de gnosis als derde component van de Europese cultuurtraditie.
Ritman gaat wel erg ver door te spreken over een „christelijk-theosofische impuls”, voortgebracht door „actieve navolgers van de vroegchristelijke oerimpuls” als mevrouw H. P. Blavatsky en Rudolf Steiner. Zij staan in alles haaks op het christendom. Maar volgens Ritman hebben ze „voorbereidend werk verricht met betrekking tot de zo noodzakelijke heroriëntatie, de herijking, op de zuivere en onvermengde bronnen van de christelijk-hermetische Gnosis.”
Ritman komt op voor het ’vrije’ denken. Hij kritiseert de „al te zeer dogmatisch georiënteerde religieuze hiërarchie” en „hardnekkige en fundamentele leefregels.” „Het feit dat deze leefregels het hart van de samenleving niet meer bereiken toont het fiasco van opgelegde geloofssystemen. Te lang hebben de gezagsdragers der dogmatische religieuze structuren vastgehouden aan het onmondig houden van de massa en het constant belemmeren van de individuele vrijheid van handeling en geweten. Daarom is het nu tijd geworden voor een totaal andere levensbenadering, waarvan vele levende getuigenissen weer aan de samenleving zijn teruggeschonken.”
Aparte wereldreligie
Van Oort zegt terecht dat zonder de kennis van de gnostiek de westerse en de oosterse cultuurtraditie niet begrepen kan worden. Juist het manicheïsme groeide als enige gnostische beweging uit tot een wereldkerk. Uit de bestudering van de codex blijkt hoezeer de religie van Mani verbonden is met jodendom en christendom en bijzonder licht werpt op de na hem komende islam. Mani en zijn religie zijn te duiden op de grondslag van het oorspronkelijke en oeroude joodse christendom, waarin menig gnostisch element een centrale plaats innam. De ontdekking van de Codex maakt opnieuw duidelijk, zegt Van Oort, dat een wereldreligie haar uiteindelijke oorsprong heeft in een joods milieu.
Het manicheïsme heeft elementen met christelijke parallellen. De mens is burger van twee werelden, maar het manicheïsme vult dat op een bijzondere manier in: naar de afkomst van zijn lichaam behoort de mens tot het rijk van de duisternis, naar zijn geest heeft hij deel aan de goddelijke lichtwereld. Aan die wereld krijgt de mens deel door verlossende kennis (gnosis) van de lichtgestalte Jezus. De nous (de openbaring uit de hemelse wereld) redt de psychè (de goddelijke lichtvonk in de mens) uit de hylè (de slechte materie). Volgens het manicheïsme zijn de levende zielen, als delen van het rijk van het Licht en daarmee van de goede God zelf, ’uitlandig’. Hun ellende duurt zolang zij niet teruggekeerd zijn in het Lichtrijk.
Werken der wet
In het manicheïsme schuilt ook een bepaalde hiërarchische trek. Mani beroept zich op eigen openbaringen. Hij scheidde zich af van de sekte waarin hij was grootgebracht, „vervuld als ik was van diepe bewondering voor die goddelijke geheimenissen welke de schare niet kent…” Nadruk ligt op de manicheïsche ”uitverkorenen” tegenover de toehoorders (auditores). De uitverkorenen mochten zelf geen eten klaarmaken, want dat zou het lijdende leven van de kosmos kwetsen. Zij mochten wel vegetarisch eten, want daardoor verlosten zij lichtvonken uit hun gevangenschap in de stof. Hun opvattingen zijn gekleurd door een wettische trek: om de bevrijding van het licht te bewerkstelligen, was een streng ascetisch en deugdzaam leven vereist (Mani at geen vlees, dronk geen wijn en verwierp de geslachtelijke gemeenschap). De rechtvaardiging geschiedt dus in het manicheïsme niet door het geloof, maar door de werken de wet, door het houden van de geboden, zo stelt de inleiding terecht.
Geen ketterij?
Door het boek heen bespeuren we de neiging om het manicheïsme niet als een ketterij te zien, zoals de christelijke kerk dat heeft gedaan. Mani onderging zeker invloeden van jodendom en christendom, maar heeft, zo erkennen de inleiders, zijn impulsen ook ontvangen uit het boeddhisme, onder meer voor de indeling van zijn kerk in uitverkorenen en hoorders en voor zijn leer van de zielsverhuizing.
Opvallend is de manier waarop Mani zich beroept op eigen openbaringen. Hij beschouwt zichzelf als ”het zegel der profeten”, de Parakleet, de Messias. Quispel en van Oort zien hierin parallellen met de islam: ook Mohammed noemt zich apostel van God en het zegel der profeten. Mani zou mensen die verslaafd waren aan de boze wereldmachten loskopen, de waarheid van zijn gnosis zou openbaren „en zo de zijnen uitverkiezen uit alle dogmatische systemen en uit alle religies en hun zielen bevrijden uit de onbewustheid, omdat hij de Parakleet was, die als leidsman tot deze generatie werd gezonden.” De manicheërs verwierpen het bijbelboek Handelingen, omdat daarin de uitstorting van de Heilige Geest op Pinksteren wordt beschreven als de vervulling van Jezus’ belofte om de Parakleet of Trooster te zenden. Uit de Mani-Codex blijkt dat deze Parakleet allereerst geïdentificeerd wordt als Mani’s licht-nous.
Veel passages in de Codex bevatten verwijzingen naar zijn extase en openbaringen. „Ik, Mani, apostel van Jezus Christus, door de wil van God de Vader der waarheid, uit Wie ik geboren ben.” „Wat Hij onthuld heeft, heb ik aanschouwd: de eeuwige Waarheid. En die Waarheid heb ik mijn medepelgrims geopenbaard (…) het getal der voorbestemden heb ik uitverkoren.” Het was Christus, die Mani de Heilige Geest zond.
Handboek
Wie meer wil weten van gnostiek en esoterie kan uitstekend terecht bij de ”Dictionary of Gnosis & Western Esotericism”, uitgegeven door de Nederlandse hoogleraar Wouter J. Hanegraaff (gepromoveerd op de New Age-beweging), met medewerking van onder anderen de Utrechtse emeritus hoogleraar prof. Roelof van den Broek (evenals Quispel kenner van de gnostische traditie). Het is een wetenschappelijk handboek dat het verschijnsel gnostiek en esoterie zonder dogmatische vooringenomenheid wil beschrijven.
Esoterie houdt in: bijzondere kennis van ingewijden op het terrein van het geheimzinnige, verborgene. Gnosis staat voor esoterische kennis. Daarmee verwant is het woord occult. Volgens het woordenboek staat dat niet gelijk aan demonisch, maar betekent het ’gewoon’ geheim en verborgen, dus hetzelfde als esoterisch. Zo staan de traditionele disciplines als astrologie, magie en alchemie in de geschiedenis bekend als de ”philosophia occulta”. Het gaat in dit occulte om krachten en vermogens die analyseerbaar zijn, maar die met de rationele wetenschap alleen niet uitputtend te verklaren zijn.
Van den Broek ziet het ”gnosticisme” als een beweging die zijn oorsprong heeft in de tweede eeuw na Christus, en die ”gnosis” als een kennis van de goddelijke mysteries reserveert voor een elite. Het gnosticisme wordt gedragen door de gedachte van een geheel transcendente God, Die een goddelijke wereld voortbrengt, waartoe het diepste innerlijk van de mens oorspronkelijk behoorde. Als gevolg van een ’tragische’ loop van gebeurtenissen, raakte de mens gescheiden van zijn goddelijke oorsprong en vergeet hij zijn afkomst. Terugkeer kan alleen door gnosis, die de mens te deel valt door openbaring.
Hekserij
De auteurs zoeken een gebalanceerde benadering van de esoterische en gnostieke traditie in „een neutraal, accuraat en evenwichtig” lezen van de westerse geschiedenis van godsdienst en cultuur. Een zeer gevarieerd aantal onderwerpen passeert de revue, zoals alchemie, astrologie, hermetische literatuur, magie, rozenkruizers, manicheïsme, Marcion, neopaganisme (een neutraler woord dan heidendom), New Age, spiritualisme, tarot, scientology, theosofie, ufo-tradities, hekserij, enzovoorts. De lezer beseft met deze opsomming hoeveel spirituele bewegingen heden ten dage esoterische en occulte trekken hebben! Een register van namen, groepen en organisaties completeert de uitgave.
De auteurs moeten -evenals Ritman in zijn inleiding in de Mani-Codex- niets hebben van de kritische bejegening van gnostiek als de grote vijand van het antieke christendom, noch van esoterie als occulte verleiding van het christelijk geloof. Er wordt een pleidooi gevoerd voor serieuze beschrijving van deze derde component van de westerse cultuurgeschiedenis (naast geloof en rede). In die zin verrijken de boeken de kennis van onze westerse cultuur, al geven zij geen wezenlijk uitzicht, omdat de verlossing ten diepste door de mens moet komen. Gnostieke en esoterische bronnen spreken veel van openbaringen, maar het is een ”kennisse” die alleen voor de ingewijden is bestemd. Wel is het goed dat deze ”kennisse” nu voor een breed publiek toegankelijk is geworden - om daar kritisch kennis van te kunnen nemen.