Aken aan de Elbe, eens de grootste schippersstad van Duitsland
Aan de meanderende rivier de Elbe, verscholen tussen de uitgestrekte loofbossen van het Dessauer Wald, ligt Aken. Op zich is het geen indrukwekkende stad, de bebouwing ademt nog steeds de sfeer uit de DDR-tijd, maar Aken heeft het recht trots te zijn op zijn verleden: eens was het de grootste schippersstad aan de Elbe.
Een eeuw geleden had ruim eenvijfde deel van de 10.000 inwoners met de scheepvaart te maken en had het stadje meer dan 200 rederijen. Hoewel Aken na de Wende van 1989 omvangrijke nieuwbouwwijken kreeg, wordt het oude stadscentrum nog steeds gekenmerkt door kleine zandkleurige schippershuisjes.
De schippers hoefden ook geen grote huizen: zij waren de beperkte ruimte van de kajuit gewend. Op de stoepen prijken hier en daar nog ankers in fraaie stenen mozaïeken, maar ook ander scheepssierwerk zoals koperen bellen en misthoorns verraden dat hier vroeger schippers woonden. Ook op de grafstenen zijn symbolen uit de scheepvaart te zien. En zo vormen de schippers, de stad en de rivier nog steeds een eenheid.
Als stad van de scheepvaart heeft Aken aan de Elbe oude papieren. In de stadsarchieven worden oude scheepsjournaals bewaard. In het oudste, uit het jaar 1272, wordt al een zekere Johannis als stuurman genoemd. Tussen 1293 en 1330 had Aken zijn eerste rederijen, reder Albertes de Zawist bezat al verscheidene schepen bezat.
Door zijn gunstige ligging aan de Elbe kreeg Aken al in de Middeleeuwen aanlegplaatsen voor goederenoverslag. Eind 13e eeuw moet het handelsverkeer met robuuste houten koggen al een levendige aanblik hebben gegeven. Dat verkeer werd bevorderd door het stapelrecht. Alleen Aken had het recht om koren naar Maagdenburg te verschepen, een concurrent kwam er niet aan te pas. Het stapelrecht schreef verder voor dat alle stroomafwaarts drijvende houtvlotten bij Aken drie dagen moesten stilliggen, waarbij de handelswaar aan de burgers moest worden aangeboden.
Een houtvlot was meestal ongeveer 60 meter lang en tussen de 4 en de 9 meter breed. Soms werden er wel 500 boomstammen tegelijk mee vervoerd. Kocht een Akense houthandelaar het vlot, dan maakte de bemanning de verbindingen los en werden de stammen via een hellingbaan opgetrokken. De stammen werden vervolgens per paard naar zaagmolens getransporteerd, die er meestal hout voor de scheepsbouw van zaagden.
Het beste hout kwam uit Bohemen. De oude traditie van vervoer per houtvlotten over de Elbe verloor haar betekenis na de ontwikkeling van spoorlijnen en wegennetten, maar pas in 1939 vond het laatste houttransport over de Elbe plaats.
Niet alleen is Aken bekend door de eeuwenlange vlottenvaart, ook de unieke kettingvaart moet worden genoemd. In 1816 introduceerde ingenieur Bellingrath uit Maagdenburg tussen Neustadt en Buckau de eerste kettingvaart, waarbij schepen via een ketting op de rivierbodem vooruit werden getrokken. De ketting, met schakels van 18 centimeter doorsnee, liep over het gebogen dek van de stoomsleper via een tandradtrommel die midden op het dek stond. Zo trok het schip zich via de ketting vooruit.
In 1869 werd een 13 kilometer lange ketting gelegd tussen Loschwitz en Marschwitz, vlak bij Dresden. De eerste proeven vielen zo gunstig uit in vergelijking met de weersafhankelijke zeilvaart dat op 1 oktober 1871 de eerste kettingsleepvaart van Duitsland op de 275 kilometer lange vaarroute tussen Hamburg en Maagdenburg werd geopend. Het aanbrengen van kettingen was overigens een tijdrovende bezigheid: het duurde niet minder dan acht jaar.
Voor de Elbe-scheepvaart betekende dit een aanzienlijke vooruitgang. De schippers waren niet langer afhankelijk van wind of voldoende waterhoogte, de bemanning kon tot de helft worden ingekrompen en kostbare reparaties aan zeilen en scheepsbeslag behoorden tot het verleden. Achter de sleper werden doorgaans acht tot twaalf aken getrokken.
In de loop der jaren bleek echter dat de kettingscheepvaart alleen op het traject van de Boven-Elbe met het grootste verval economisch aantrekkelijk was. De Beneden-Elbe tussen Hamburg en Bremen bleek door het daar aanwezige rivierzand minder rendabel te zijn. Een ander nadeel was dat kettingschepen elkaar moeilijk konden passeren en maar een beperkt deel van het traject konden bevaren.
De vaartduur van de kettingschepen was verder nogal lang. Een reis tussen Dresden en Hamburg duurde dertien dagen, soms nog langer. In de jaren dertig van de vorige eeuw werd de kettingvaart in etappes opgeheven en in 1936 definitief beëindigd. De allerlaatste kettingstomer werd in 1945 vlak bij Dresden getroffen door een bombardement van de geallieerden. Dat was dus een abrupt einde van de traditionele kettingvaart. Het plaatselijke museum heeft een grote collectie fraaie scheepsmodellen en laat via animaties de bezoekers zien hoe zo’n kettingvaart in z’n werk ging.