Onkundig
Jezus, de grote Medicijnmeester, brengt de gemeente van Laodicéa het gevaar van hun kwaal onder ogen door te zeggen: Gij zijt (hoewel u het niet weet) ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt.Hij wacht niet eens totdat ze zullen gaan roepen, maar Hij stelt in één adem de geneesmiddelen voor en zegt: „Zo raad Ik u dan dat gij van Mij koopt goud, beproefd, komende uit het vuur…”
In dit voorbeeld handelt die grote Medicijnmeester in dezelfde orde. Eerst laat Hij de patiënt zijn kwaal zien, dat hij arm en nooddruftig is. Dat niet alleen, maar ook dat hij gevoelig treurt en weent over zijn ellende.
Waartoe deze dingen? Is het opdat de gedachten van een mistroostige Kaïn in het hart van de zondaar zou oprijzen, „…mijn zonden zijn groter dan dat ze mij vergeven worden?”
Dat zeker niet, integendeel, het is om de breuk te helen en de ellendige met een brandende begeerte te doen zoeken naar de Geneesmeester. Eerst overtuigt de Geest van zonde, daarna van gerechtigheid, dat is dat Christus de gerechtigheid Gods genoeg gedaan heeft, en zo een nieuw recht ten leven verworven heeft.
Christus heeft daarom in deze zaligspreking eerst de grote armoede van de zondaren doen zien en gevoelen, opdat zij daarna mochten hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.
Mattheüs Jorna, predikant te Makkum (Klare spiegel der zalige en rampzalige, 1686)