Het verschil tussen zijn en doen
Titel:
”’Hij heeft een vriend. Homorelaties in de christelijke gemeente”
Auteur: dr. Bert Loonstra
Uitgeverij: Boekencentrum, Zoetermeer, 2005
ISBN 90 239 1903 3
Pagina’s: 96
Prijs: € 11,50. Een boek van dr. Bert Loonstra trekt meestal de aandacht. Hij schrijft op heldere wijze over relevante onderwerpen en schrikt er niet voor terug uitdagend stelling te nemen. Dat doet hij ook in zijn jongste publicatie ”Hij heeft een vriend”, over homorelaties in de christelijke gemeente.
Loonstra stelt een precair onderwerp aan de orde. Wereldwijd, zeker ook in Nederland, lijken discussies over het gezag van de Heilige Schrift en zelfs over kerkelijke positiebepaling zich dikwijls op dit netelige vraagstuk toe te spitsen. Des te meer vraagt dit terrein om grote behoedzaamheid. Aan deze behoedzaamheid ontbreekt het mijns inziens te veel in dit geschrift. De schrijver gaat te kort door de bocht.
Loonstra wordt gedreven door pastorale bewogenheid. Hij ziet dat mensen in nood zijn vanwege hun homofiele geaardheid en dat pastoraal werkenden vaak niet goed weten hoe verantwoord in te gaan op de vragen van gemeenteleden op dit punt. Er zijn mensen in het geding, broeders en zusters die zuchten onder veel onbegrip en die zich maar al te vaak eenzaam voelen in hun strijd. Het is pijnlijk voor hen wanneer theologische en kerkpolitieke discussies over hun ruggen worden gevoerd, terwijl ze zelf met de rug worden aangekeken.
Een tweede motief is de verwarring rond exegese en hermeneutiek, dus rond uitleg en vertolking van de Bijbel. „Wat doen we toch moeilijk!” zegt menig orthodox kerklid. „De Bijbel wijst homoseksualiteit toch duidelijk af als een gruwel?”
Daartegenover klinkt van steeds meer kanten, in het bijzonder onder theologen, ook en steeds vaker van orthodoxen huize, dat de Schrift zich niet verzet tegen homorelaties „in liefde en trouw.” Is de Bijbel dan zo onduidelijk op dit aangelegen punt? En zo ja, hoe kan er dan nog geestelijke leiding worden gegeven? Hoe kunnen we bepalen wat in dezen de christelijke levensstijl is?
Loonstra wil hier de mist doen optrekken. Hij hakt de knoop door. Op bladzijde 30 lezen we: „Immers, als alles geoorloofd is, is ook homoseksuele gemeenschap geoorloofd.” En op bladzijde 81: „Op grond van de Schrift mogen wij aan beide partners de ruimte laten om hun relatie in liefde en trouw voor Gods aangezicht te beleven als een verantwoorde weg.”
Christelijke vrijheid
Acceptatie van de homorelatie is een novum in de christelijke ethiek. Pas gedurende de laatste decennia is er een toenemend aantal ethici, nu ook in gereformeerde kring, dat hier een wissel omzet. Onder hen schaart zich ook Loonstra. Hij ziet de homorelatie in de gebrokenheid van dit leven als alternatief voor het huwelijk tussen man en vrouw. Daarbij geeft hij aan dat het niet gaat om zijn mening, maar om het verstaan van wat God ons in Zijn Woord wil duidelijk maken.
Toch is hij mijns inziens bij dit ingrijpende vraagstuk veel te snel klaar met het luisteren naar de Schrift. Hierbij moet worden verdisconteerd dat dit nieuwe boekje een toepassing is op een concreet vraagstuk van de door Loonstra in een publicatie uit 2000 getrokken grondlijnen (”Zo goed en zo kwaad. Naar een ethiek van de christelijke gemeente”).
Het komt erop neer dat algemene bijbelse principes en kernen, zoals liefde, leiding van de Geest, koninkrijk van God, geestelijke mondigheid van de gemeente, de doorslag geven en niet allerlei concrete bijbelse geboden en vermaningen. De uitspraak van Paulus „Alles is geoorloofd” wordt geciteerd in de zin van „Heb lief en doe dan wat je wilt.”
Het is echter zeer de vraag of de apostel dit zo heeft bedoeld. Bij hem is de christelijke vrijheid niet denkbaar zonder de vrijwillige gebondenheid aan Gods heilige wet.
Gehoorzaamheid
Ik ben ervan overtuigd dat ethiek in gereformeerde zin niet moet blijven steken in een beweging vanuit de concrete geboden naar de kernprincipes, maar dat zij ook de omgekeerde beweging, dus vanuit de kernprincipes weer terug naar de concrete vermaningen, dient te maken. Zo worden de geboden betracht in het licht van het kruis en de opstanding van Jezus Christus.
Ten onrechte stelt Loonstra dat bepaalde concrete morele aanwijzingen in de Bijbel in onze huidige context niet meer inhoudelijk met het Evangelie te verbinden zijn. Het gegeven dat die morele aanwijzingen in de Bijbel met gezag tot ons komen, verplicht ons ertoe, biddend om de leiding van de Geest en vervuld van de liefde tot God bovenal en tot de naaste als onszelf, naar eigentijdse concretisering te zoeken.
De bijbelse geboden zijn concretiseringen van de liefde in de toenmalige historische en culturele context. De liefde die uit God is, zoekt in de hedendaagse context haar weg in gehoorzaamheid aan die bijbelse concretiseringen. Hierbij is niet een letterlijke nabootsing, maar een geestelijke navolging -of anders gezegd: niet een slaafse, maar een kinderlijke gehoorzaamheid- aan de orde.
Dit betekent voor mij ten aanzien van homoseksualiteit nog altijd dat we niet heen kunnen om het eenduidige bijbelse getuigenis, dat nu eenmaal geen ruimte biedt aan homorelaties naast het huwelijk. Vanuit die overtuiging moeten we liefdevol solidair met onze homofiele broeders en zusters een weg zoeken die in zelfverloochening begaanbaar is. Laten we hen in de kou staan, dan bedroeven we ondanks ons principiële gelijk de Geest van God door onze onchristelijke praktijk.
Vier wegen
Maar ís er wel een weg te wijzen anders dan die van aanvaarding van de homorelatie? Volgens Loonstra niet. Hij behandelt achtereenvolgens vier wegen: ”Zoek genezing”, ”Je mag het wel zijn maar niet doen”, ”Ook alle homoseksuele gevoelens zijn zondig” en ”Homorelaties in liefde en trouw zijn geoorloofd”.
De eerste weg staat voor zeer weinigen open. De homoseksuele oriëntatie is in de meeste gevallen niet veranderbaar, volgens de auteur. Genezing op gebed blijft voor mensen met een homoseksuele oriëntatie tot hoge uitzonderingen beperkt.
Een tweede weg is „Je mag als homofiel wel verliefd worden op mensen van hetzelfde geslacht, maar je mag onder geen voorwaarde aan die verlangens toegeven en zo lichamelijke gemeenschap hebben met iemand van hetzelfde geslacht.”
Dit is volgens Loonstra zowel ethisch als psychologisch een onmogelijkheid. De Bijbel maakt nergens onderscheid tussen zijn en doen, zo spreekt hij vele anderen na. Als homoseksuele omgang tegennatuurlijk en daarom moreel verwerpelijk is, dan geldt dit ook van de homoseksuele constitutie.
Verder verbindt de Bijbel drang en daad heel nauw aan elkaar. Wie een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds overspel met haar gepleegd (Matth. 5:28). Daarom is ook de homoseksuele gesteldheid als neiging om op iemand van hetzelfde geslacht verliefd te worden, niet waardevrij. Iedere neiging tot iets verkeerds is namelijk een verkeerde neiging. Psychologisch zou het onmogelijk zijn dat iemand bij de bestrijding van zijn drang tot homoseksueel gedrag toch zijn homozijn zou kunnen aanvaarden als deel van zijn identiteit.
Dat de derde weg als doodlopende weg wordt getekend, moge duidelijk zijn. Seksualiteit maakt zozeer deel uit van iemands identiteit, dat de benadering die zegt ”Je mag zo niet zijn” mensen de ruimte om te leven ontneemt en hen tot wanhoop drijft.
Zo blijft alleen de vierde weg over. Loonstra wil vanuit het principe van de liefde en zo binnen duidelijke kaders ruimte geven aan de homoseksuele praxis.
Zelfacceptatie
Voor mij is dit laatste op bijbelse gronden niet aanvaardbaar. Daarmee staan we voor de indringende en uitdagende vraag hoe we dan mensen in deze nood echt een handreiking kunnen bieden. Wanneer velen ondanks hun gebeden niet genezen worden van een homofiele gerichtheid, hoe kunnen ze dan toch leven met een goed geweten voor God en de naaste?
Het blijft van belang onderscheid te zien tussen de homofiele geaardheid (of gerichtheid) en de homoseksuele praxis. Niet met de bedoeling te suggereren dat er niets mis zou zijn met homo-erotische gevoelens en verlangens, zodat deze zonder meer geaccepteerd en zelfs gekoesterd zouden mogen worden als een moreel neutraal gegeven. Dat is een karikatuur! Altijd is in deze benadering erkend dat ook de homo-erotische verlangens samenhangen met de gebrokenheid door de zondeval. Maar te midden van die storing blijft toch iets van het goede van de seksualiteit gehandhaafd, zoals in ons zondaarzijn toch het schepselzijn niet wegvalt.
Zoals een heteroseksuele christen zichzelf mag aanvaarden inclusief zijn of haar seksualiteit, die nu eenmaal heel het menszijn doortrekt, zo kan ook de homoseksueel georiënteerde mens zichzelf accepteren. Een oprecht gelovige man die heteroseksueel is, kan geboeid worden door de schoonheid, de bevalligheid, de charme van een vrouw. Daar is op zichzelf niets mis mee. Het is gegeven met Gods scheppingsplan dat de mens niet eenzaam maar tweezaam, niet eentonig maar tweetonig is. Op de werkvloer, in de maatschappij, in de cultuur, in de dagelijkse omgang met elkaar geeft de verscheidenheid van de seksen positieve prikkels en impulsen.
Hiermee is toch niet direct een tekst als Matthéüs 5:28 in het geding? Daar gaat het om ”begeren” in de zin van ”plannen maken om overspel te hebben met die vrouw”. De tekst verbiedt niet dat je als man met genoegen naar een mooie vrouw kijkt. Het gaat erom dat je niet met onreine blik en verkeerde gedachten naar een vrouw mag kijken. Wie dat verschil niet inziet, heeft nog niet geleerd de seksualiteit voluit te aanvaarden als goede scheppingsgave van God.
Smalle weg
Welnu, zo kan de homofiele broeder en zuster aanvaarden dat hij of zij geboeid wordt door leden van het eigen geslacht. Daarbij raakt hij inderdaad altijd weer pijnlijk aan een stuk gebrokenheid, maar kan hij toch ook het menszijn als medemenszijn positief beleven. De homo behoeft de seksuele component van zijn menszijn op zichzelf genomen niet te haten, maar mag deze aanvaarden. Niet de seksualiteit op zich, maar de verkeerde gerichtheid van de seksualiteit is het probleem. Als hij of zij daarmee moet leren leven, dan mag het ook zonder kramp zijn, in de vrijheid van Christus.
Het is een smalle weg en ik wil allerminst beweren dat met het onderscheid tussen geaardheid en praxis het laatste woord gezegd is. De uiteindelijke oplossing bestaat niet in dit leven. Maar hier tekent zich wel een weg af die in de kracht van de Geest en gedragen door een liefdevolle gemeente gegaan kan worden. Met heel veel respect denk ik aan de getuigenissen van homofiele medegelovigen die deze weg mogen gaan. Loonstra had hun getuigenis meer serieus moeten nemen.