Terreur in Londen
Londen heeft geen behoefte aan een tijd van rouw, brandende kaarsen en stille tochten. De bevolking is met de handen in de zakken weer op zoek naar het normale ritme. Het verkeer rijdt alsof er geen ramp is geweest. Kroegen zijn nog even luidruchtig alsof er geen doden zijn gevallen.
Zo veel mogelijk afgeschermd van het stadsgedruis doen de forensische experts hun ontmoedigende werk. Artsen in ziekenhuizen blijven in beweging door hoop op verbetering. Maar de mannen in witte pakken vinden in de tunnels van de ondergrondse en het wrak van de bus niets dan de dood.
De druk op het forensisch personeel is groot. Iedereen is benieuwd naar het aantal slachtoffers, om de ramp iets van meetbare exactheid te geven. Maar ook als het bergingspersoneel achter het witte scherm vandaan komt, houdt het de kaken op elkaar.
Ook politieagenten hebben duidelijke instructies om geen informatie te verstrekken. Zij hebben maar één opdracht, namelijk niemand doorlaten. Voetgangers en fietsers wordt vriendelijk uitgelegd welke omweg voor hen het beste is.
In de Londense samenleving bestaat echter juist grote behoefte aan informatie. Honderden burgers missen familie en vrienden. Rond het rampgebied hangen posters met foto’s van vermisten. Sommige mensen gaan al vanaf de eerste uren na de aanslagen van ziekenhuis naar noodhospitaal om hun geliefden te vinden - vaak zonder resultaat. Een Londense middagkrant vulde vrijdag de voorpagina al met drie portretten onder de grote kop: ”Vermist”.
Uit alles blijkt dat de autoriteiten uitgewerkte draaiboeken hadden toen de bomaanslag plaatshad. In het verleden had de Iers-nationalistische IRA het enkele keren op het openbaar vervoer in Londen voorzien, waardoor de overheidsdiensten bittere ervaring op dit gebied hebben opgedaan.
Maar vooral sinds de aanslagen in New York op 11 september 2001 is er steeds rekening gehouden met een terreuraanslag op Londen. Die inschatting blijkt nu juist te zijn geweest.
De geur van de ramp lijkt beperkt te zijn tot het wrak van de bus. Station King’s Cross is bijna weer dezelfde bijenkorf als altijd.
In de hoek van het stationsgebouw speelt een boekhouder met zijn zakcomputer. Hij voelt zich prima op zijn gemak, zegt hij glimlachend. „Ik ben gewoon op de trein gestapt. Daarin was het wel iets rustiger dan normaal, maar verder was er niets ongewoons. Het leven moet doorgaan.”
Het enige ongemak dat hij van de bomaanslagen had, was dat hij donderdagavond naar huis moest lopen, omdat de ondergrondse niet reed. „Toen zette ik het ene been voor het andere en zo ben ik thuisgekomen.”
Bij de autoriteiten leeft wel angst -of laten we zeggen behoedzaamheid- voor nieuwe aanslagen. Vrijdagochtend zouden de hoofdlijnen van de ondergrondse weer rijden. Maar een klein pakketje bij Euston Road riep al zo veel verdenking dat de lijn toch maar niet werd vrijgegeven.
Een jongeman wandelt met een bos bloemen het stationsgebouw uit. Een politieagent wijst hem op het bouwhek, waar nog enkele boeketjes liggen. „Op deze manier wil ik de slachtoffers herdenken”, zegt hij. Zijn symbolische bijdrage schept echter nog geen bloemenzee, zoals na de aanslagen in Madrid in maart vorig jaar.
Op diverse plaatsen rond de ramplocaties heeft de wereldpers -soms letterlijk- zijn tenten opgeslagen. Met geluiden van loeiende sirenes, mobiele telefoons en het normale stadslawaai op de achtergrond stralen grote schotels de laatste verhalen van ooggetuigen en slachtoffers de wereld over.