Grenzen aan de top
De forse stijging van de beloning voor topmensen in het bedrijfsleven is al jarenlang een bron van ergernis. Premier Kok sprak destijds over exhibitionistische zelfverrijking.Die kritiek vanuit brede lagen van de maatschappij heeft echter tot dusver nauwelijks invloed gehad op de feitelijke ontwikkeling. Vorig jaar incasseerden topbestuurders van grote bedrijven in Nederland aan salaris en bonussen aanzienlijk meer dan het jaar daarvoor.
Er is hier duidelijk sprake van een spiraalwerking. De ene verhoging lokt de andere uit. Het is niet eenvoudig om daar greep op te krijgen. In het totaal van de bedrijfsuitgaven is de beloning van de top maar een kostenpost van beperkte betekenis. De meeste aandeelhouders zijn daar niet speciaal in geïnteresseerd.
Bij semi-overheidsbedrijven ligt dat anders. Dit voorjaar coördineerde minister De Geus hoogstpersoonlijk het verzet in de aandeelhoudersvergaderingen tegen de exorbitante topsalarissen bij de energiebedrijven Nuon en Essent.
Ook de beloning van andere topposities in de publieke en semi-publieke sector kreeg de aandacht. Twee maanden geleden besloot het kabinet dat het salaris van de premier de norm zou worden. Geen functionaris zou meer moeten verdienen dan de minister-president.
Nu was los van deze discussie al eerder besloten dat in de volgende kabinetsperiode de ministerssalarissen structureel verhoogd worden. De premier komt dan op een kleine 160.000 euro per jaar. Een aantal functionarissen in de publieke en semi-publieke sector zit daar echter boven.
Daarbij is het de bedoeling dat aan de afgesproken beloning van zittende functionarissen niet getornd wordt. Dat is ook nog te verdedigen. Bovendien blijft er nog de mogelijkheid om in zeer bijzondere gevallen voor nieuwe mensen boven het maximum van het premiersalaris uit te gaan.
Maar ook dan roept deze regeling verzet op. Bijvoorbeeld in de zorgsector. Bestuurders van zorginstellingen komen deze week met een gedragscode voor topsalarissen die niet past binnen dit kabinetsbeleid.
Uiteraard vindt men dat die salarissen maatschappelijk verantwoord moeten zijn. Maar daarbij kijkt men eerder naar het bedrijfsleven dan naar de publieke sector. Op die manier komt men tot aanzienlijk hogere salarisbedragen.
Maar ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere zorginstellingen worden wel gefinancierd met publiek geld. Ze behoeven zich geen zorgen te maken over hun marktaandeel. Het probleem is eerder dat ze te veel klanten hebben dan te weinig.
Op allerlei manier moet geprobeerd worden de kostenstijging in de zorgsector af te remmen. Op lager betaalde krachten wordt een beroep gedaan om zich volledig in te zetten voor een optimaal resultaat. Daarbij passen geen absurde salarissen aan de top.
Daarom is het van belang dat minister Hoogervorst ten aanzien van de beloningsstructuur in de zorgsector niet toegeeft. De richtlijn van het kabinet is niet voor niets opgesteld. Bovendien heeft het kabinet hier veel meer mogelijkheden om grenzen te stellen aan de salariëring van de top dan ten aanzien van het bedrijfsleven het geval is.