Goede wetenschap toont iets van het goddelijke
Goede wetenschap ligt een tipje op van de sluier van het goddelijke. Dat stelde prof. dr. H. Häring
, vorige week vrijdag in zijn afscheidscollege. Twee opvallende passages uit zijn rede. Wetenschap, religie en kunst mogen niet met elkaar worden vermengd. In onze samenleving zijn het autonome sectoren, gericht respectievelijk op betrouwbare kennis, op transcendentie en op esthetische ervaring, maar ze hangen samen. Ze zijn gezamenlijk ingebed in de cultuur van onze samenleving en vormen daar de constitutieve elementen van.
Zoals wetenschappelijke kennis niet de vooronderstelling betekent van een vermeend beter weten, zo hoeft een esthetische evaring niet slechts de kurk te zijn waarop religies als performatieve systemen drijven. Blijkbaar is een elementaire esthetische ervaring voor iedereen die de werkelijkheid uiteindelijk wil begrijpen onmisbaar. Zonder deze integrerende ervaring is menselijke kennis waarschijnlijk onmogelijk.
Zinvol
Filosofie, theologie en interdisciplinair onderzoek hebben geen nieuwe tovermiddelen waardoor het alledaagse en vaak lastige werk aan een universiteit onnodig wordt. Maar de zinvolheid van dit onderzoek blijkt uit een werkelijkheidsbetrokken interpretatie, uit de interactieve processen waarvan we voortdurend getuige zijn en uit een helder visioen dat ons voor ogen staat. Deze drie gaan de inhouden van het onderzoek te boven. Ze zijn impliciet aanwezig en juist daarom zeer effectief. Om deze reden houd ik ook vast aan de titel van deze lezing: „Wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen…”
Iedere wetenschappelijke gemeenschap is op zoek naar het nieuwe dat ongehoord is en dat verbazing oproept. Ze zoekt onder de telkens actuele voorwaarden wegen om de viervoudige polariteit van actuele wetenschap te boven te komen en een visioen op de werkelijkheid te vinden.
Goede wetenschap is visionair en enthousiast, of steriel. Ik denk dat interdisciplinair onderzoek ook een tipje van de sluier van het goddelijke oplicht. Naar de overtuiging van de profetische religies is en blijft God onuitsprekelijk, net zoals de waarheid onuitsprekelijk is. Maar deze uitspraak over onuitsprekelijkheid van God heeft slechts zin, in zoverre wij de rijkdom van de werkelijkheid ook werkelijk ter kennis hebben genomen, in ons hebben laten doordringen.
God is niet de „reine” gedachte, zoals Schönbergs Mozes roept. God is ook niet het denken van het denken zelf, zoals we bij Aristoteles kunnen lezen. God is veeleer de volheid die onze reflectie in processen van reiniging overstijgt. Maar ook deze formule kan in zichzelf niet tot rust komen, want een door aanschouwing gevoed spreken raakt op zo’n dichte manier de werkelijkheid zelf dat sporen van God er op impliciete of anonieme manier in oplichten.
De auteur is emeritus hoogleraar wetenschapstheorie en theologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.