Doorbrengen
Toen de vader de volle begeerte aan zijn jongste zoon gegeven had, is deze gereisd naar een vergelegen land en heeft daar zijn goed doorgebracht, levende overdadig.Nu hebben wij het allen met hem evenzo gemaakt. Wij hebben die dubbele boosheden gedaan en daardoor onze ziel van het eeuwige goed beroofd. Wij zijn in onze natuur gelijk aan kinderen die hun ouders niet gekend hebben. Wij kennen God onze Vader niet. Wij zijn in de wereld in het rijk van de zonde en van de satan, in een land ver van huis. Onze terugreis was voor ons voor eeuwig gesloten, als Jezus niet door Zijn bloed die weg voor Zijn kinderen had geopend.
Zo hebben we in dat land al ons goed doorgebracht. Wij hebben de wereld, de zonden en de satan gewillig gediend, ja al onze leden overgegeven tot wapenen der ongerechtigheid. Wij hebben dat dierbare goed met hoeren doorgebracht. Ons hart kleeft aan de zonden en wij doen al wat het vlees begeert. Dat zijn onze afgoden, is het niet in het uitwendige, zo is het toch in ons hart.
En wat nog het allerergste is, ons afhoereren smart ons niet. Wij zijn zolang weltevreden tot de dure tijd komt. Totdat er een levend gevoel door de Heilige Geest in ons hart gewerkt wordt, evenals bij Adam, toen hem zijn ogen werden geopend en hij zag dat hij naakt was.
David Bruinings, predikant te Amsterdam (De vrije verkiezing en aanneming Gods, 1750)